Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG0146

Datum uitspraak2008-10-10
Datum gepubliceerd2008-10-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16-601173-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft dochter na een gezamenlijke vakantie in Egypte naar Soedan gebracht en weigert haar terug te brengen. Moeder heeft geen toestemming gegeven. Moeder en dochter hebben sinds juni 2007 geen contact meer gehad. Verdachte onttrekt dochter hiermee naar het oordeel van de rechtbank aan het ouderlijk gezag dat de moeder over het kind heeft. De rechtbank veroordeelt verdachte tot vijf jaar gevangenisstraf.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16-601173-07 Datum uitspraak: 10 oktober 2008 Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [1967] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein, Liesbosch 100 te Nieuwegein. Raadsman: mr. S. Spans, advocaat te Utrecht. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2008. 1. De tenlastelegging Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de periode van 24 juni 2007 tot en met 24 september 2008, althans tot en met 16 oktober 2007, te Veenendaal, althans in het arrondissement Utrecht, althans in Nederland, en/of in Egypte en/of in Soedan tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een minderjarige, te weten [dochter](geboren op [2003]), die toen de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, heeft onttrokken en/of onttrokken gehouden aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende, immers heeft verdachte, op voornoemde plaats(en) toen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voornoemde [dochter], waarvan de moeder genaamd is: [moeder], en/of waarvan hij, verdachte, de vader is, en die beiden het ouderlijk gezag uitoefenen, opzettelijk zonder toestemming van de moeder voornoemd (vanuit Egypte) overgebracht naar en/of achter gelaten op een plaats in Soedan, die de moeder niet bekend was (en is), en die zodanig feitelijk buiten de invloedssfeer van die [moeder] lag, dat de uitoefening van dat gezag door die [moeder] onmogelijk was geworden, dat [dochter] daardoor werd onttrokken aan het wettig gezag, hetwelk de moeder van [dochter], [moeder], over [dochter] uitoefende. 2. De beoordeling van het bewijs 2.1. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan onttrekking van [dochter]aan het ouderlijk gezag in de gehele tenlastegelegde periode. 2.2. Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Hij heeft daartoe aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat [dochter]op 24 juni 2007 door verdachte met toestemming van [moeder] vanuit Egypte naar Soedan bij diens familie is gebracht. Verdachte zou daarna met [moeder] vanuit Egypte naar Nederland terugkeren om daar zaken te regelen, zoals het opzeggen van de huur van de woning en het verkopen van de boedel, om vervolgens te emigreren naar Soedan of de Filippijnen. [moeder] en verdachte hadden gezamenlijk besloten dat [dochter] zo lang in Soedan zou blijven, aldus de raadsman. Dat dit een juiste weergave is van de feiten blijkt volgens de raadsman ook uit het feit dat [moeder] niet onmiddellijk naar de ambassade in Egypte is gegaan of onmiddellijk na terugkeer in Nederland aangifte heeft gedaan. 2.3. het oordeel van de rechtbank Door [moeder] is aangifte gedaan van onttrekking aan het ouderlijk gezag van [dochter], geboren op [2003], het dochtertje van verdachte en [moeder]. Zij heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte en zij beiden het ouderlijk gezag hebben over hun dochtertje [dochter], geboren op [2003]. Op 15 juni 2007 is [moeder] met verdachte en [dochter] naar Egypte gegaan voor een vakantie. Tijdens deze vakantie heeft verdachte op 24 juni 2007 [dochter] meegenomen. De nacht daarna is hij zonder [dochter] weer teruggekomen. Verdachte heeft aan [moeder] verteld dat hij [dochter] naar zijn ouders en zijn zus in Soedan heeft gebracht. Verdachte weigerde [dochter] terug te halen uit Soedan. Op 3 of 4 juli 2007 zijn verdachte en [moeder] zonder [dochter] teruggegaan naar Nederland. Verdachte heeft tegen [moeder] gezegd dat zij [dochter] nooit meer te zien zou krijgen, dat hij ervoor zou zorgen dat [dochter] haar moeder vergeet en dat hij een andere moeder voor [dochter] zou zoeken. [moeder] heeft contact opgenomen met het Centrum Internationale Kinderontvoering. Na de vakantie in Egypte heeft verdachte gezamenlijke spullen van [moeder] en hem te koop aangeboden. Verdachte zei toen dat hij geld nodig had omdat hij weg wilde naar Soedan . [moeder] is ter terechtzitting als getuige gehoord en heeft haar verklaring, afgelegd tegenover de politie, onder ede bevestigd. Zij heeft voorts verklaard dat zij vanaf 24 juni 2007 niet op de hoogte is van de exacte verblijfplaats van [dochter] en dat zij vanaf oktober 2007 geen contact meer heeft met [dochter]. Voor zover [moeder] heeft verklaard dat zij contact heeft opgenomen met het Centrum Internationale Kinderontvoering, wordt dit bevestigd door een schrijven van het Centrum Internationale Kinderontvoering. Kort weergegeven houdt dit schrijven het volgende in. [moeder] heeft in de periode van 5 juli 2007 tot en met 28 september 2007 zes maal contact gehad met het Centrum Internationale Kinderontvoering. Tijdens deze contacten is gesproken over het wel of niet aangifte doen. De advocaat heeft haar geadviseerd om nog geen aangifte te doen. In de periode van 27 september 2007 tot 16 oktober 2007 heeft er praktisch iedere dag telefonisch contact plaats gevonden tussen [moeder] en het Centrum Internationale Kinderontvoering. Verdachte heeft [moeder] verteld dat hij 29 oktober 2007 uit Nederland zal vertrekken waarna [moeder] op 10 oktober 2007 aangifte tegen verdachte bij de politie heeft gedaan. Verdachte heeft in een gesprek laten weten dat hij Nederland geen goed land voor [dochter] vond. Volgens verdachte had hij het recht om zijn dochter naar Soedan te brengen . In het proces verbaal is ook opgenomen een overzicht uit het bedrijfsprocessensysteem van de regiopolitie Utrecht. Daarin staat vermeld dat op 26 februari 2006 te 05.45 uur [moeder] naar het politiebureau is gekomen omdat verdachte had gedreigd hun dochter [dochter] mee te nemen naar familie in Soedan als [moeder] hem zou verlaten . Blijkens een akte van geboorte is [dochter], dochter van [verdachte] en [moeder], geboren op [2003] . Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij op 24 juni 2007 zijn dochter [dochter], geboren op [2003], vanuit Egypte naar Soedan heeft gebracht naar zijn familie. Hij heeft echter verklaard dat dit met instemming van aangeefster is gebeurd. De verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij de baas is binnen het gezin en dat hij niet afhankelijk is van de wil van zijn familie in Soedan. Naar het oordeel van de rechtbank staat het volgende vast. Verdachte heeft zijn dochtertje [dochter], geboren op [2003], tijdens de vakantie van verdachte en zijn echtgenote [moeder] in Egypte, vanuit Egypte naar Soedan gebracht. Verdachte en [moeder] oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [dochter] uit. [dochter] is tot op heden niet teruggekeerd naar haar moeder in Nederland. [moeder] heeft sinds oktober 2007 geen contact meer gehad met haar dochter en weet niet precies waar zij sinds die tijd verblijft. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of sprake is van toestemming van aangeefster zoals gesteld door de verdediging en hiervoor weergegeven onder 2.2. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Zij acht de verklaring van verdachte met betrekking tot de instemming van aangeefster niet geloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit het hiervoor weergegeven overzicht uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie blijkt dat [moeder] al eerder tegenover de politie heeft verklaard dat verdachte heeft gedreigd [dochter] mee te nemen naar familie in Soedan. Hieruit volgt dat reeds eerder is gesproken door verdachte over het mee nemen van [dochter] naar Soedan zonder toestemming van aangeefster. Dat er sprake is van toestemming van aangeefster kan ook niet, zoals door de raadsman is aangevoerd, afgeleid worden uit de omstandigheid dat er niet onmiddellijk na terugkeer in Nederland aangifte is gedaan. Uit het hiervoor weergegeven schrijven van het Centrum voor internationale kinderontvoering blijkt immers dat de reden dat [moeder] niet eerder aangifte heeft gedaan gelegen is in het advies van de advocaat. Verdachte heeft ter terechtzitting uitdrukkelijk verklaard dat hij de baas binnen het gezin is en dat hij niet afhankelijk is van de wil van zijn familie in Soedan. De rechtbank leidt hieruit af dat het binnen zijn macht ligt om [dochter] naar haar moeder (in Nederland) te laten terugkeren. De rechtbank is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat verdachte [dochter] heeft ontrokken en gedurende de gehele ten laste gelegde periode onttrokken heeft gehouden aan het wettig gezag van haar moeder. 2.4. De bewezenverklaring Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan in dier voege dat: hij in de periode van 24 juni 2007 tot en met 24 september 2008 in Nederland en/of Egypte en/of Soedan opzettelijk een minderjarige, te weten [dochter](geboren op [2003]) die toen de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, heeft onttrokken en onttrokken heeft gehouden aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag, immers heeft verdachte op voornoemde plaatsen toen voornoemde [dochter]van wie de moeder genaamd is [moeder] en van wie hij, verdachte, de vader is, en die beiden het ouderlijk gezag uitoefenen, opzettelijk zonder toestemming van de moeder, voornoemd, vanuit Egypte overgebracht naar en achter gelaten op een plaats in Soedan die de moeder niet bekend was en is en die zodanig feitelijk buiten de invloedssfeer van die [moeder] lag dat de uitoefening van dat gezag door die [moeder] onmogelijk was geworden en dat [dochter]daardoor werd onttrokken aan het wettig gezag, hetwelk de moeder van [dochter], [moeder], over [dochter] uitoefende. Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 3. De strafbaarheid 3.1. De strafbaarheid van het feit Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op. Opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is. 3.2. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 4. Motivering van de op te leggen sanctie Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De band tussen een moeder en haar jonge kind is van nature de sterkst denkbare band tussen twee mensen. Die band kenmerkt zich door een intense, wederkerige, sociaal-emotionele aan- en afhankelijkheid. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat dat in dit geval anders is c.q. was. Evenmin is er aanleiding te veronderstellen dat het bestaan van zodanige band tussen zijn echtgenote en haar dochter aan de verdachte kan zijn ontgaan. Dit betekent dat het opzettelijk verbreken van die band is te kenmerken als een buitengewoon zelfzuchtige daad van de verdachte. De gevolgen van die daad zijn evident en behoeven nauwelijks bespreking. Aangeefster is van de ene op de andere dag haar dochter, haar enig kind kwijt. Omtrent het lot van die dochter is haar zo goed als niets bekend. Zij weet niet of iemand zich het lot van haar dochter aantrekt en als dat al gebeurt, wie dat is of zijn en welke bedoelingen daarbij voorzitten. Wat zij wel weet is dat haar dochter, na te zijn weggerukt bij haar moeder, verblijft temidden van mensen die haar taal noch haar cultuur kennen of begrijpen en dat dat alles bij haar dochter buitengewoon veel verdriet en angst teweeg moet hebben gebracht. Aangeefster heeft haar dochter daarin niet kunnen bijstaan en troosten. Wat aangeefster ook weet is dat haar dochter elke dag een beetje meer van haar zal vervreemden. Aldus bezien dringt zich het beeld op van een zeer langdurig stervensproces, waarbij aangeefster slechts machteloos kan toezien. Extra pijnlijk is het dan te bedenken dat zij daarbij is overgeleverd aan de welwillendheid van de verdachte, die immers dit proces, mocht hij daartoe bereid zijn, op korte termijn kan beëindigen. De verdachte echter, is daartoe niet bereid. Dit alles rechtvaardigt het zijn daad en houding te kenschetsen als buitengewoon wreed. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 20 mei 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van het voorarrest. De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. 5. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht. 6. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 5 jaren. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Dit vonnis is gewezen door mrs. A.J.P. Schotman, W. Foppen en C.W. Bianchi, bijgestaan door mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 oktober 2008.