Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG0237

Datum uitspraak2008-10-17
Datum gepubliceerd2008-10-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/849340-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Promis vonnis Gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest voor handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet meermalen gepleegd.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector Strafrecht Parketnummer: 01/849340-08 Parketnummer vordering: 01/845253-06 Datum uitspraak: 17 oktober 2008 Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [adres], thans gedetineerd in de P.I. HvB Grave (Unit A + B) in Grave. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 oktober 2008. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 september 2008. Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2007 tot en met 18 juni 2008 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (artikel 2 onder B Opiumwet) 2. hij op of omstreeks 19 juni 2008 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 76,2 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (artikel 2 onder C Opiumwet) 3. hij op of omstreeks 19 juni 2008 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 127,9 gram MDMA en/of MDEA en/of MDA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of MDEA en/of MDA, (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; (artikel 2 onder C Opiumwet) Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging. De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan. Ten aanzien van feit 1: De rechtbank acht op grond van: * de verklaring van [getuige 1] (blz. 20 en blz. 24 van het politieproces-verbaal) * de verklaring van [getuige 2] (blz. 52 van het politieproces-verbaal) * de verklaring van [getuige 3] (blz. 70 van het politieproces-verbaal) * de verklaring van [getuige 4] (blz. 176 van het politieproces-verbaal) * de verklaring van [getuige 5] (blz. 185 van het politieproces-verbaal) * het rapport van het NFI d.d. 3 september 2008 en * de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 oktober 2008, wettig en overtuigend bewezen hetgeen hierna onder 1 is weergegeven. Ten aanzien van feit 2: De rechtbank acht op grond van: * de verklaring van [getuige 1] (blz. 20 en blz. 24 van het politieproces-verbaal) * het relaas van [verbalisant 1] (blz. 112 van het politieproces-verbaal) * het relaas van [verbalisant 2] (blz. 138 van het politieproces-verbaal) * het rapport van het NFI d.d. 3 september 2008 en * de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 oktober 2008, wettig en overtuigend bewezen hetgeen hierna onder 2 is weergegeven. Ten aanzien van feit 3: De rechtbank acht op grond van: * het relaas van [verbalisant 1] (blz. 112 van het politieproces-verbaal) * het relaas van [verbalisant 2] (blz. 138 van het politieproces-verbaal) * het rapport van het NFI d.d. 3 september 2008 en * de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 oktober 2008, wettig en overtuigend bewezen hetgeen hierna onder 3 is weergegeven. De bewezenverklaring. Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte 1. op tijdstippen in de periode van 18 mei 2007 tot en met 18 juni 2008 te ’s-Hertogenbosch telkens opzettelijk heeft verstrekt een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. en op tijdstippen in de periode van 1 september 2007 tot en met 18 juni 2008 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1. 2. op 19 juni 2008 te ’s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad maximaal 76,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1. 3. op 19 juni 2008 te ’s-Hertogenbosch opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 127,9 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 47, 57, 63 Opiumwet art. 2, 10. De strafoplegging. De eis van de officier van justitie. Een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling voor een gedeelte van 4 maanden gevangenisstraf. De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken. Het standpunt van de verdediging. De raadsman bepleit oplegging van een gevangenisstraf voor de maximale duur van één jaar. Naar de mening van de raadsman dient de vordering na voorwaardelijke veroordeling te worden afgewezen. Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank betrekt bij de strafoplegging ook het gegeven dat verdachte reeds 3 keer eerder terzake opiumdelicten is veroordeeld tot onder meer forse (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen en het feit dat verdachte de feiten kort na zijn vrijlating en tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling terzake opiumdelicten heeft gepleegd. Verdachte is kennelijk niet bereid zijn crimineel gedrag te veranderen. Ook het feit dat verdachte bij het plegen van de feiten heeft gehandeld uit puur winstbejag in de wetenschap dat verdovende middelen (harddrugs) grote gevaren opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan en die gebruikers hun drugsgebruik veelal door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend, betrekt de rechtbank bij de strafoplegging. De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/845253-06. De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten. DE UITSPRAAK Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven: t.a.v. feit 1: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. en Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. t.a.v. feit 2: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod. t.a.v. feit 3: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Legt op de volgende straf. t.a.v. feit 1, feit 2, feit 3: een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. Beslissing na voorwaardelijke veroordeling: Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch d.d. 3 november 2006, gewezen onder parketnummer 01/845253-06 , te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Dit vonnis is gewezen door: mr. J.J.H. Bruggink, voorzitter, mr. P.A. Buijs en mr. A.M.R. van Ginneken, leden, in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier, en is uitgesproken op 17 oktober 2008. Mr. van Ginneken is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.