
Jurisprudentie
BG0320
Datum uitspraak2008-10-16
Datum gepubliceerd2008-10-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4633 WAO-VV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4633 WAO-VV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing voorlopige voorziening. Intrekking WAO-uitkering. Niet is gebleken dat verzoekster in een onhoudbare financiële noodsituatie is geraakt.
Uitspraak
08/4633 WAO-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[verzoekster] (hierna: verzoekster),
in verband met het hoger beroep van
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 17 december 2007, 06/1272 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoekster
en
Uwv
Datum uitspraak: 16 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Namens verzoekster heeft mr. T.W. Delhaye, advocaat te Bergum, een verweerschrift ingediend.
Namens verzoekster heeft mr. Delhaye een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2008. Namens verzoekster is mr. Delhaye verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.G. Langius.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 30 augustus 2005 heeft het Uwv de uitkering van verzoekster ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke uitkering laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang 30 oktober 2005 ingetrokken op de grond dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder is dan 15%. Bij besluit van 18 april 2006 heeft het Uwv het door verzoekster tegen het besluit van 30 augustus 2005 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de WAO-uitkering van verzoekster ingetrokken met ingang van 1 november 2005.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 18 april 2006 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daarbij heeft zij bepalingen gegeven omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3. In hoger beroep heeft het Uwv zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. Namens verzoekster is verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
5. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Ingevolge artikel 18 en artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als omschreven in artikel 18 van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2. Ten aanzien van de vraag of er in dit geval sprake is van onverwijlde spoed overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
5.3. Namens verzoekster is aangevoerd dat de spoedeisendheid is gelegen in het feit dat zij ten gevolge van de intrekking van de WAO-uitkering in een financiële noodsituatie is komen te verkeren. Aanvankelijk ontving zij vanaf de datum van de intrekking enige tijd een bijstandsuitkering. Inmiddels woont zij samen, zodat zij geen aanspraak meer heeft op een bijstandsuitkering. Haar partner [naam partner] (hierna: [de partner]) ontvangt een WAO-uitkering van € 1.335,02 bruto. Mede in verband met het gelegde beslag op deze uitkering zijn de inkomsten van [de partner] onvoldoende om in de kosten van hun beider levensonderhoud te voorzien.
5.4. Alhoewel de door verzoekster bij het verzoekschrift gevoegde specificatie over mei 2008 van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van [de partner] onvoldoende inzicht verschaft in het netto uit te betalen bedrag aan uitkering, is het voor de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat de WAO-uitkering van [de partner] niet voorziet in de noodzakelijke kosten van het bestaan voor verzoekster en [de partner]. Ondanks de stelling van verzoekster dat zij en [de partner] onder het bestaansminimum leven, is het de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoekster zich heeft gewend tot het college van burgemeester en wethouders van haar woonplaats voor een aanvraag om (aanvullende) bijstandsuitkering tot de toepasselijke norm voor gehuwden of dat [de partner] zich heeft gewend tot het Uwv voor een aanvraag om een toeslag ingevolge de Toeslagenwet in aanvulling op zijn WAO-uitkering tot 100% van het minimumloon. Evenmin heeft de gemachtigde van verzoekster desgevraagd ter zitting inzicht kunnen verschaffen in de pogingen die zijn ondernomen tot aanpassing van het gelegde beslag op de WAO-uitkering van [de partner] in verband met zijn veranderde gezinssituatie. Verzoekster heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat zij door de intrekking van haar WAO-uitkering met ingang van 1 november 2005 in een onhoudbare financiële noodsituatie is geraakt.
5.5. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoekster zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de hoofdzaak niet zou kunnen worden afgewacht.
6. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2008.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.
(get.) M.D.F. de Moor.