Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG0597

Datum uitspraak2008-10-10
Datum gepubliceerd2008-10-20
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805226/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vreemdelingenbewaring/art. 21, aanhef en onder a Schengengrenscode/geen cumulatieve vereisten
Ingevolge artikel 21, aanhef en onder a, van de Schengengrenscode doet de afschaffing van het grenstoezicht aan de binnengrenzen geen afbreuk aan de uitoefening van de politiebevoegdheid door de bevoegde instanties van de lidstaten overeenkomstig de nationale wetgeving, voor zover de uitoefening van die bevoegdheid niet hetzelfde effect heeft als grenscontroles; dit geldt ook in de grensgebieden. Voor de toepassing van de eerste zin kan met name niet worden gesteld dat de uitoefening van de politiebevoegdheid hetzelfde effect heeft als de uitoefening van grenscontroles wanneer de politiële maatregelen: I) niet grenstoezicht tot doel hebben; II) gebaseerd zijn op algemene politie-informatie en -ervaring met betrekking tot mogelijke bedreigingen van de openbare veiligheid en met name bedoeld zijn ter bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit; III) worden gepland en uitgevoerd op een manier die duidelijk verschilt van de systematische controles van personen aan de buitengrenzen; IV) op basis van controles ter plaatse worden uitgevoerd. Het gebruik van de woorden "kan met name" in voormelde bepaling geeft aan dat deze een niet-uitputtende beschrijving bevat van omstandigheden waaronder de uitoefening van een politiële bevoegdheid niet hetzelfde effect heeft als een grenscontrole. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de onder I tot en met IV genoemde omstandigheden als cumulatieve vereisten moeten worden aangemerkt. De grief slaagt derhalve. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling ten aanzien van het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 15 juni 2008, voor zover daarop na het vorenstaande nog moet worden beslist, als volgt. Uit het proces verbaal blijkt niet dat iedere persoon afkomstig van de betrokken vlucht gevraagd is naar zijn reisdocument. Evenmin heeft de vreemdeling concrete omstandigheden aangevoerd waaruit anders blijkt. Uit het feitencomplex kan dus niet worden afgeleid dat in het onderhavige geval geen sprake is geweest van een steekproefsgewijze controle. Uit paragraaf A3/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt verder dat een MTV-controle als thans aan de orde plaatsvindt in het kader van het toezicht gericht op het in een zo vroeg stadium tegengaan van illegaal verblijf. Het doel van een dergelijke controle verschilt derhalve van dat van een grenscontrole, die blijkens artikel 1, aanhef en onder 10, van de Schengengrenscode betrekking heeft op het al dan niet mogen binnenkomen of verlaten van het grondgebied van een lidstaat. Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de controle op de luchthaven Schiphol in strijd met artikel 21, aanhef en onder a, van de Schengengrenscode hetzelfde effect heeft als een grenscontrole. De beroepsgrond faalt.


Uitspraak

200805226/1 Datum uitspraak: 10 oktober 2008 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de staatssecretaris van Justitie, appellant, tegen de uitspraak in zaak nr. 08/21402 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 1 juli 2008 in het geding tussen: [de vreemdeling] en de staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 15 juni 2008 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 1 juli 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 juli 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de controle op de luchthaven Schiphol niet voldoet aan het bepaalde in artikel 21, aanhef en onder a, sub II, van de Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (hierna: de Schengengrenscode), nu niet is gebleken dat de controle is gehouden naar aanleiding van informatie over mogelijke bedreigingen van de openbare orde en is bedoeld ter bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, en dat daarmee de staandehouding en, bij gebrek aan bijzondere belangen aan de zijde van de staatssecretaris, de inbewaringstelling niet rechtmatig zijn. Hiertoe betoogt de staatssecretaris dat een onjuiste invulling is gegeven aan de desbetreffende bepaling door de onder a van het artikel opgesomde omstandigheden als cumulatieve vereisten te lezen, terwijl het hier slechts gaat om een opsomming van voorbeelden. 2.1.1. Ingevolge artikel 21, aanhef en onder a, van de Schengengrenscode doet de afschaffing van het grenstoezicht aan de binnengrenzen geen afbreuk aan de uitoefening van de politiebevoegdheid door de bevoegde instanties van de lidstaten overeenkomstig de nationale wetgeving, voor zover de uitoefening van die bevoegdheid niet hetzelfde effect heeft als grenscontroles; dit geldt ook in de grensgebieden. Voor de toepassing van de eerste zin kan met name niet worden gesteld dat de uitoefening van de politiebevoegdheid hetzelfde effect heeft als de uitoefening van grenscontroles wanneer de politiële maatregelen: I) niet grenstoezicht tot doel hebben; II) gebaseerd zijn op algemene politie-informatie en -ervaring met betrekking tot mogelijke bedreigingen van de openbare veiligheid en met name bedoeld zijn ter bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit; III) worden gepland en uitgevoerd op een manier die duidelijk verschilt van de systematische controles van personen aan de buitengrenzen; IV) op basis van controles ter plaatse worden uitgevoerd. 2.1.2. Het gebruik van de woorden "kan met name" in voormelde bepaling geeft aan dat deze een niet-uitputtende beschrijving bevat van omstandigheden waaronder de uitoefening van een politiële bevoegdheid niet hetzelfde effect heeft als een grenscontrole. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de onder I tot en met IV genoemde omstandigheden als cumulatieve vereisten moeten worden aangemerkt. De grief slaagt derhalve. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling ten aanzien van het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 15 juni 2008, voor zover daarop na het vorenstaande nog moet worden beslist, als volgt. 2.3. De vreemdeling betoogt in beroep onder meer dat de controle op de luchthaven Schiphol in strijd met artikel 21, aanhef en onder a, van de Schengengrenscode hetzelfde effect heeft als een grenscontrole, zodat de staandehouding en uiteindelijke inbewaringstelling onrechtmatig zijn te achten. 2.3.1. Blijkens het op ambtsbelofte opgemaakt proces verbaal van 15 juni 2008 was de verbalisant die dag op de luchthaven Schiphol. Op deze locatie worden regelmatig controles gehouden, omdat uit kennis en ervaring bekend is geworden dat zich aan boord van vliegtuigen, aankomend vanuit een ander Schengenland, personen bevinden die met valse dan wel vervalste reisdocumenten of geheel zonder reisdocumenten reizen. Volgens het proces verbaal heeft de verbalisant een zogeheten MTV-controle uitgevoerd nabij gate B13, alwaar een nader omschreven vlucht uit Athene aankwam. Hij zag daarbij de vreemdeling, een voor hem onbekende persoon, in zijn richting lopen en vroeg hem in de Engelse taal naar zijn reisdocument. De vreemdeling verklaarde dat hij geen documenten in zijn bezit had. Vervolgens heeft de verbalisant de vreemdeling staande gehouden op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000. 2.3.2. Uit het proces verbaal blijkt niet dat iedere persoon afkomstig van de betrokken vlucht gevraagd is naar zijn reisdocument. Evenmin heeft de vreemdeling concrete omstandigheden aangevoerd waaruit anders blijkt. Uit het feitencomplex kan dus niet worden afgeleid dat in het onderhavige geval geen sprake is geweest van een steekproefsgewijze controle. Uit paragraaf A3/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt verder dat een MTV-controle als thans aan de orde plaatsvindt in het kader van het toezicht gericht op het in een zo vroeg stadium tegengaan van illegaal verblijf. Het doel van een dergelijke controle verschilt derhalve van dat van een grenscontrole, die blijkens artikel 1, aanhef en onder 10, van de Schengengrenscode betrekking heeft op het al dan niet mogen binnenkomen of verlaten van het grondgebied van een lidstaat. Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de controle op de luchthaven Schiphol in strijd met artikel 21, aanhef en onder a, van de Schengengrenscode hetzelfde effect heeft als een grenscontrole. De beroepsgrond faalt. 2.4. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding. 2.5. Het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 15 juni 2008 dient alsnog ongegrond te worden verklaard. Er is geen grond voor schadevergoeding. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 1 juli 2008 in zaak nr. 08/21402; III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond; IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk voorzitter w.g. Snijders ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2008 279 Verzonden: 10 oktober 2008 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak