Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG0664

Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-10-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4246 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Hersenletsel. Het Uwv handhaaft niet langer het bestreden besluit. Proceskostenveroordeling en verggoeding wettelijke rente.


Uitspraak

06/4246 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 5 juli 2006, 05/1986 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 15 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. P.H.M. Hartmans, advocaat te Gulpen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hartmans en H.E.M.N. Brouns, werkzaam bij Schoolzone Nederland. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard. Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen. Ter voortzetting van het onderzoek heeft de Raad bij brief van 8 juli 2008 het Uwv een aantal vragen gesteld, waarop het Uwv bij schrijven van 4 augustus 2008 onder verwijzing naar een bijgevoegd rapport van bezwaararbeidsdeskundige S.C. Kuiken van 28 juli 2008 heeft gereageerd. Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het nadere onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 18 maart 2005 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, met ingang van 19 mei 2005 ingetrokken. Bij besluit van 24 oktober 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 maart 2005 ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij als gevolg van het hersenletsel beperkingen ondervindt waardoor hij volgens de revalidatiearts slechts beperkt kan deelnemen aan het arbeidsproces. Deze mening wordt gedeeld door psychologe C. van den Heuvel, terwijl de praktijk appellant heeft geleerd dat hij snel overbelast raakt in een werkomgeving in het bedrijfsleven waarin normale eisen aan hem worden gesteld. Om die reden is een poging tot re-integratie in de functie van magazijnmedewerker medio 2005 mislukt. Naar de mening van appellant dient vanuit preventief oogpunt rekening te worden gehouden met een tijdelijke urenbeperking. 4. De Raad overweegt het navolgende. 4.1. Naar aanleiding van de gestelde vragen heeft het Uwv bij brief van 4 augustus 2008 de Raad bericht dat hij zich kan verenigen met de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige dat appellant niet (langer) geschikt wordt geacht voor de functies die voor hem zijn geselecteerd en die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd. Het Uwv heeft daarbij aangegeven het bestreden besluit niet langer te handhaven. 4.2. Gelet op het nadere standpunt van het Uwv ziet de Raad aanleiding het bestreden besluit alsmede de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard, te vernietigen. 4.3. Het verzoek van appellant om het Uwv ingevolge artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente komt voor toewijzing in aanmerking. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan appellant toekomende vergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over de na te betalen uitkering dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, LJN: ZB1495. 5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van schade als hiervoor is aangegeven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R. van der Vos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2008. (get.) Ch. van Voorst. (get.) M.R. van der Vos.