Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG0765

Datum uitspraak2008-09-08
Datum gepubliceerd2008-10-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 08/2673
Statusgepubliceerd


Indicatie

Opleggen maatregel wegens vermoeden niet langer beschikken over de vereiste geestelijke geschiktheid. Naar aanleiding van een geweldsincident in een woning is eiser aangehouden en later op de dag op grond van een inbewaringstelling in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen opgenomen. Ook vóór dit incident is eiser veelvuldig met de politie in aanraking geweest in verband met verward en agressief gedrag. Op grond hiervan heeft verweerder eiser kunnen verplichten mee te werken aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid als bedoeld in de regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 08 - 2673 uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2008 in de zaak van: [naam eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde: mr. L. van der Ende, advocaat te Purmerend, tegen: de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 juni 2007 heeft verweerder eiser verplicht mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid, vereist voor het besturen van de categorieën motorvoertuigen waarvoor hem een rijbewijs is afgegeven. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 2 juli 2007 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 25 januari 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 29 februari 2008 beroep ingesteld. Bij brief van 17 april 2008 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen, welk verzoek bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 april 2008 (AWB 08-3465) is afgewezen. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 12 augustus 2008, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [naam], werkzaam bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR). 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld. 2.2 Ingevolge artikel 131, eerste lid, van de WVW besluit het CBR indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, WVW is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling genomen. 2.3 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (hierna: de Regeling) wordt een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze Regeling behorende bijlage 1. 2.4 Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Regeling is bepaald dat het meest recente feit, bedoeld in artikel 2, ten tijde van de mededeling niet langer dan zes maanden geleden is. Hierop is slechts uitzondering mogelijk, indien in de aard van de zaak gelegen omstandigheden dit rechtvaardigen. 2.5 Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Regeling besluit het CBR voorts dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel de geschiktheid in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, anders dan die vermeld onder "Drogerende stoffen Alcohol". 2.6 Bijlage 1 bij de Regeling, voor zover hier van belang, luidt als volgt: Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid dan wel lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven: B. Geschiktheid Geestelijke geschiktheid: b. ernstig gestoord inzicht of gedrag; f. abnormale opwindingstoestanden. 2.7 Op 26 maart 2007 is namens de korpschef van de politie Zaanstreek-Amstelland aan verweerder de mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW gedaan. Blijkens de bij deze mededeling gevoegde samenvatting van verschillende rapportages uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie Zaanstreek-Waterland, is eiser op 22 december 2006 in de woning van zijn moeder aangehouden, nadat hij zijn moeder had mishandeld en zij genoodzaakt was de woning te ontvluchten. Bij aankomst van de politie gedroeg eiser zich, volgens de rapportage, agressief en schreeuwde hij tegen de politieambtenaren dat hij hen wilde pakken. Eiser was niet voor rede vatbaar. Eiser werd om deze reden aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Op het politiebureau gedroeg eiser zich wederom agressief. Eiser is later op deze dag op grond van een inbewaringstelling (hierna: ibs) in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: wet BOPZ) opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Eiser is ook vóór dit incident veelvuldig met de politie in aanraking geweest in verband met verward en agressief gedrag. Het is de politie bekend dat eiser reeds diverse malen in een psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen. 2.8 Op grond van de inhoud van deze mededeling heeft verweerder geconcludeerd dat sprake was van ernstig gestoord inzicht of gedrag en abnormale opwindings-toestanden, als bedoeld in Bijlage 1, B, onder b en f van de Regeling en heeft hij besloten dat eiser zich aan een onderzoek dient te onderwerpen. 2.9 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de politieambtenaren het incident op 22 december 2006 onjuist hebben weergegeven. Het betrof een incident van 'niks', een familieruzie, die niet voortkwam uit een psychiatrische stoornis maar uit een ontregelde suikerziekte. Eiser voert daartoe aan dat hij suikerpatiënt is en dat zijn suikerspiegel in die tijd erg schommelde, hetgeen kan leiden tot sterke opwinding bij de patiënt. Ter onderbouwing heeft eiser in de bezwaarprocedure een verklaring overgelegd van zijn moeder. Voorts heeft eiser gesteld dat voor zover in de mededeling als bedoeld in artikel 130 WVW ook de incidenten uit het verleden zijn betrokken, dit in strijd is met het artikel 3 van de Regeling waarin wordt bepaald dat binnen zes maanden na het incident mededeling moet zijn gedaan aan het CBR. Ter zitting heeft eiser nog verklaard dat hij inmiddels in het bezit is van een verklaring van zijn huisarts waarin deze aangeeft dat eiser niet lijdt aan een psychiatrische stoornis en het geneesmiddel lithium niet meer voorgeschreven krijgt. De rechtbank overweegt als volgt. 2.10 De rechtbank ziet, gelet op de stukken, geen aanleiding om aan te nemen dat de politie op 22 december 2006 zonder oorzaak en aanleiding tot de aanhouding van eiser is overgegaan, zoals door eiser is aangevoerd. Dat het incident op 22 december 2006 een feit van 'niks' betrof en enkel het gevolg was van een (tijdelijk) ontregelde suikerspiegel wordt immers weerlegd door de op het incident gevolgde ibs in het kader van de wet BOPZ. De noodzaak van de ibs, op 22 december 2006, is in eerste instantie beoordeeld door een psychiater. Vervolgens is de noodzaak tot voortzetting van de ibs door een rechter beoordeeld en bevestigd. Drie weken na de opname is het verzoek om de opname te continueren met een voorlopige machtiging opnieuw getoetst door een rechter en is deze verleend. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat hij, na het incident op 22 december 2006, gedurende drie maanden opgenomen is geweest in een psychiatrisch ziekenhuis. Dat alle voorgaande instanties de symptomen van eiser verkeerd zouden hebben geïnterpreteerd acht de rechtbank niet aannemelijk. 2.11 Eisers stelling ter zitting dat zijn huisarts inmiddels heeft verklaard dat hij het geneesmiddel lithium niet meer hoeft te gebruiken omdat de diagnose manisch-depressief nooit is bevestigd, is niet onderbouwd. Overigens merkt de rechtbank op dat de brief van de huisarts dateert van na de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstig gestoord inzicht of gedrag, zodat deze bij de besluit een onderzoek te gelasten geen rol heeft kunnen spelen. 2.12 Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat eiser ook vóór het incident op 22 december 2006 veelvuldig met de politie in aanraking is geweest in verband met verward en agressief gedrag en dat eiser diverse malen, al dan niet in het kader van de wet BOPZ opgenomen is geweest in een psychiatrisch ziekenhuis. De stelling van eiser dat de feiten en omstandigheden die aan de mededeling ten grondslag liggen, niet ouder mogen zijn dan zes maanden, kan de rechtbank niet in artikel 3 van de Regeling terug vinden. Daarin wordt slechts gesteld dat het meest recente feit, bedoeld in artikel 2 van de Regeling, ten tijde van de mededeling niet langer dan 6 maanden geleden is. Feiten en omstandigheden welke zich in de periode van vijf jaren voor het laatste incident hebben voorgedaan kunnen, naar het oordeel van de rechtbank, juist van belang zijn voor de het totaalbeeld of sprake is van ernstig gestoord inzicht of gedrag. 2.13 De ter zitting ingenomen stelling van eiser dat hij al vanaf het jaar 1983 schadevrij rijdt, is voor de aanleiding tot het gelasten van het geschiktheidonderzoek, gelet op de Regeling en de daarbij horende bijlage 1, niet relevant. Wel kan deze omstandigheid relevant zijn bij/voor de beslissing bij het onderzoek naar de geschiktheid. 2.14 Gelet op het vorengaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het in de mededeling op grond van artikel 130 WVW omschreven gedrag van eiser heeft kunnen kwalificeren als ernstig gestoord inzicht of gedrag en abnormale opwindingstoestanden als bedoeld in bijlage 1 van de Regeling, zodat verweerder gehouden was eiser een onderzoek naar zijn geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorvoertuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, op te leggen. 2.15 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep ongegrond; Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, rechter en op 8 september 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.