
Jurisprudentie
BG0878
Datum uitspraak2008-06-09
Datum gepubliceerd2008-10-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers223 HLAR 51/07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers223 HLAR 51/07
Statusgepubliceerd
Indicatie
Belanghebbende deelt aan minister mee dat salarisstrook een foutieve berekening van het ministerpensioen heeft gemaakt. Minister blijft fout herhalen. Hof stelt dat minister is gehouden, opnieuw op het door belanghebbende gemaakte bezwaar te beschikken met inachtneming van de uitspraak van het Hof van 27 november 2006 in zaak nr. 154 HLAR 28/06. Dat minister van oordeel is dat die uitspraak op een onjuiste uitleg van art. 9 lid 2 van de Landsverordening rechtspositionele bepalingen van ministers en gewezen ministers, is gebaseerd, doet aan die gehoudenheid niet af.
Uitspraak
223 HLAR 51/07
Datum uitspraak: 9 juni 2008
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Algemene Zaken,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 24 oktober 2007 in het geding tussen:
[belanghebbende], wonend in [woonplaats],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij brief van 18 november 2002 heeft [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende]) aan de minister van Financiƫn en Economische Zaken meegedeeld dat zijn salarisstrook van oktober 2002 van een foutieve berekening van het ministerspensioen uitgaat en verzocht de fout recht te trekken. Bij brief van 23 januari 2003 heeft hij dat verzoek herhaald.
Bij beschikking van 31 juli 2003 heeft appellant (hierna: de minister) het door [belanghebbende] tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 november 2003 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door [belanghebbende] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2004 heeft het Hof het daartegen door [belanghebbende] ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerecht vernietigd, de beschikking van 31 juli 2003 en het met een ongegrondverklaring daarvan gelijkgestelde uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift van 18 november 2002 vernietigd en de minister opgedragen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen op het door [belanghebbende] gemaakte bezwaar te beslissen.
Bij beschikking van 17 augustus 2005 heeft de minister het bezwaar gegrond verklaard. Bij Landsbesluit van 21 november 2005, no. 27, is aan [belanghebbende] een ministerspensioen van Afl. 10.602,- en een duurtetoeslag van Afl. 9.696,- per jaar toegekend.
Bij uitspraak van 24 mei 2006 heeft het Gerecht het daartegen door [belanghebbende] ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking en dat landsbesluit vernietigd en bepaald dat de minister met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen opnieuw op het door [belanghebbende] gemaakte bezwaar beslist.
Bij uitspraak van 27 november 2006 heeft het Hof het daartegen door de minister ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.
Bij Landsbesluit van 17 april 2007, no. 1, is aan [belanghebbende] opnieuw een ministerspensioen van Afl. 10.602,- en een duurtetoeslag van
Afl. 9.696,- per jaar toegekend.
Bij uitspraak van 24 oktober 2007 heeft het Gerecht het daartegen door [belanghebbende] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat landsbesluit vernietigd en bepaald dat de minister met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen opnieuw op het door [belanghebbende] gemaakte bezwaar beslist.
Bij brief, bij het Gerecht ingekomen op 5 december 2007, heeft de minister tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief van 12 februari 2008 heeft [belanghebbende] een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2008 waar de minister, vertegenwoordigd door mr. A.J. Swaen en mr. I.M.M. Hernandez-Swaen, beiden advocaat, en [belanghebbende] in persoon zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, derde lid, van de Landsverordening rechtspositionele bepalingen van ministers en gewezen ministers (hierna: de Landsverordening) wordt op het pensioen een duurtetoeslag toegekend, volgens bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vast te stellen bepalingen.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, wordt die toeslag zodanig verminderd, dat het overblijvende gedeelte daarvan en de duurtetoeslag over het krachtens andere voorschriften genoten pensioen of uitkering bij wijze van pensioen tezamen gelijk zullen zijn aan de duurtetoeslag die krachtens deze landsverordening over het totaal van de pensioenen is berekend.
2.1.1. De minister betoogt dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Landsverordening de duurtetoeslag van een gewezen minister die krachtens andere voorschriften een duurtetoeslag geniet, slechts zodanig wordt verminderd, dat deze gelijk is aan de duurtetoeslag van een gewezen minister die geen duurtetoeslag krachtens andere voorschriften geniet.
2.1.2. Dat betoog faalt. De aangevallen uitspraak strookt op dit punt, naar de minister ook niet heeft bestreden, geheel met de voormelde uitspraak van het Hof van 27 november 2006 in zaak nr. 154 HLAR 28/06.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De minister is gehouden binnen zes weken, nadat deze uitspraak is gedaan, opnieuw op het door [belanghebbende] gemaakte bezwaar te beschikken, thans met inachtneming van hetgeen in de voormelde uitspraak van het Hof van 27 november 2006 in zaak nr. 154 HLAR 28/06 is overwogen. Dat de minister, zoals deze ter zitting heeft doen weten, van oordeel is dat die uitspraak op een onjuiste uitleg van artikel 9, tweede lid, van de Landsverordening is gebaseerd, doet aan die gehoudenheid uiteraard niet af.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
Voorzitter
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2008