
Jurisprudentie
BG0958
Datum uitspraak2008-10-16
Datum gepubliceerd2008-10-21
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2069 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-21
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2069 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de melding bij de CWI heeft plaatsgevonden, dan wel in voorkomende gevallen de aanvraag om bijstand is ingediend. Geen bijzondere omstandigheden. Aanvraag terecht afgewezen.
Uitspraak
07/2069 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 27 februari 2007, 06/3648 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: College).
Datum uitspraak: 16 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.M. Heltzel, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 14 augustus 2008. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 7 maart 2005 een aanvraag ingediend om een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Met ingang van die datum heeft het College hem bijstand toegekend.
1.2. Op 22 april 2005 heeft appellant een "herzieningsverzoek" ingediend, ertoe strekkende dat hem alsnog bijstand wordt toegekend met ingang van 6 mei 1997, subsidiair 22 mei 2002 en meer subsidiair 15 juni 2004.
1.3. Bij besluit van 5 januari 2006, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 1 juni 2006, heeft het College dit verzoek afgewezen.
1.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
2. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij zich in maart 2002 en op 29 april 2004 heeft gewend tot de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI), maar toen niet werd ingeschreven omdat hij niet in het bezit was van een geldig legitimatiebewijs. Voor een aanvraag om bijstand moet men bij de CWI zijn. Door de weigering hem in te schrijven heeft de CWI appellant naar zijn mening van het indienen van een aanvraag om bijstand afgehouden.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. De Raad begrijpt de stellingen van appellant aldus, dat het hoger beroep zich beperkt tot de periode van maart 2002 tot en met 6 maart 2005. De daaraan voorafgaande periode vanaf 6 mei 1997 is niet meer in geding.
3.2. Naar vaste rechtspraak van de Raad inzake de toepassing van de artikelen 67, 63a en 68a van de Algemene bijstandswet (Abw) en de in essentie daarmee overeenstemmende artikelen 41, 43 en 44 van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de melding bij de CWI heeft plaatsgevonden, dan wel in voorkomende gevallen de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen (CRvB 8 maart 2005, LJN AT0209; CRvB 21 maart 2006, LJN AV8690).
3.3. Appellant heeft, wat betreft de hier in geding zijnde periode, geen data genoemd waarop hij een aanvraag om bijstand heeft ingediend of zich met dat doel bij de CWI heeft gemeld. Voor toekenning van bijstand met terugwerkende kracht tot een datum gelegen vóór 7 maart 2005 was dan ook in beginsel geen plaats.
3.4. Blijft de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals onder 3.2 bedoeld. Appellant heeft zich in dit verband beroepen op het ontbreken van een geldig legitimatiebewijs en op het feit dat hij tegen de burgemeester van de gemeente Tilburg een bestuursrechtelijke procedure heeft moeten voeren om alsnog aan zo'n bewijs te komen. Ook de Raad acht hierin geen bijzondere omstandigheid gelegen, reeds omdat appellant niets concreets heeft aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hem wegens het ontbreken van een legitimatiebewijs (ook) het doen van een melding bij de CWI is ontzegd.
3.5. Het verzoek om alsnog met terugwerkende kracht bijstand toe te kennen is dan ook terecht afgewezen en die afwijzing is bij het bestreden besluit evenzeer terecht gehandhaafd. Het hoger beroep treft geen doel. De aangevallen uitspraak dient, voor zover in hoger beroep aangevochten, te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en R. Kooper als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2008.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) C. de Blaeij.
OA