Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG0983

Datum uitspraak2008-10-17
Datum gepubliceerd2008-10-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1212 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking (volledige) WAO-uitkering. Voldoende gemotiveerd waarom geen beperkingen op hand- en vingergebruik zijn aangenomen? Eerst met de in hoger beroep overgelegde medische en arbeidskundige rapportages een onderbouwing gegeven die voldoet aan de daaraan te stellen eisen van inzichtelijkheid, toetsbaarheid en verifieerbaarheid.


Uitspraak

07/1212 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 januari 2007, 06/2532 (hierna: de aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 17 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M. Hoogendonk, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2008. Van de zijde van appellant is, zoals tevoren was aangekondigd, niemand verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Kouveld. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 22 december 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 20 februari 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. 1.2. Bij besluit op bezwaar van 19 mei 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 december 2005 ongegrond verklaard. 2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op het onderliggende dossier, duidelijk is dat appellant ten tijde hier in geding naar objectieve maatstaven gemeten beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat deze beperkingen niet zodanig waren dat hij op grond daarvan nog langer als volledig arbeidsongeschikt in de zin van de WAO moest worden beschouwd. 2.2. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat in de geduide functies (schijnbare) overschrijdingen van appellant’s functionele mogelijkheden voorkomen, maar dat gelet op de ruim voorhanden informatie uit de behandelende sector, alsmede de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal van 12 mei 2006 en de bezwaararbeidsdeskundige R. Stroband van 18 mei en 6 juli 2006, door het Uwv voldoende inzichtelijk is gemaakt waarom appellant, met inachtneming van zijn beperkingen, in staat moet worden geacht de voor hem geselecteerde functies te verrichten. 3.1. In hoger beroep is namens appellant gesteld, onder verwijzing naar hetgeen reeds in bezwaar en beroep is aangevoerd, dat de afschatting niet op juiste wijze is geschied omdat de medische onderzoeken in de primaire besluitvormingsfase en in de bezwaarfase niet volledig zijn geweest, hetgeen geleid heeft tot een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) die niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. In het bijzonder is gesteld dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de ter zitting besproken grief dat appellant is aangewezen op handsparend werk als gevolg van zijn dunne huid die wordt veroorzaakt door zijn huidaandoening psoriasis. Verder zou de FML ten aanzien van de items buigen, frequent buigen en torderen niet juist zijn ingevuld, aangezien sprake is van in de toelichting op die items verstopte beperkingen. 3.2. De Raad, oordelend over hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt dat bezwaarverzekeringsarts Admiraal in zijn aanvullende rapportage van 9 maart 2007 voldoende heeft gemotiveerd waarom in de situatie van appellant geen beperkingen op hand- en vingergebruik zijn aangenomen. Wat betreft de items waarop sprake zou zijn van verborgen beperkingen heeft Admiraal aangegeven de grieven van appellant ter zake te kunnen onderschrijven, en heeft hij de FML op de betreffende aspecten aangepast. Dit heeft blijkens de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Stroband van 14 maart 2007 evenwel geen gevolgen voor de uitkomst van de schatting. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft minder dan 15%. 3.3. Hetgeen overigens in hoger beroep namens appellant nog is aangevoerd is verder niet onderbouwd met nadere gegevens, en biedt de Raad onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. 4.1. Uit het vorenstaande volgt dat uiteindelijk eerst met de in hoger beroep overgelegde medische en arbeidskundige rapportages een onderbouwing van het bestreden besluit is gegeven die voldoet aan de daaraan te stellen eisen van inzichtelijkheid, toetsbaarheid en verifieerbaarheid. Onder verwijzing naar zijn uitspraken van 9 november 2004 (o.a. LJN: AR4716) en 12 oktober 2006 (LJN: AY9971), is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit moet worden vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen ervan in stand kunnen worden gelaten. Hieruit volgt dat ook de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven en dat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond moet worden verklaard. 4.2. Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad het volgende. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 966,-. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht ad € 143,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2008. (get.) D.J. van der Vos. (get.) A.C. Palmboom. RB