Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG0990

Datum uitspraak2007-07-12
Datum gepubliceerd2008-10-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/755089-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft een inrichting waar dieren worden gehouden. Deze inrichting omvat vier locaties. Op alle vier de locaties zijn op 16 januari 2006 dieren aangetroffen. Verdachte is vergunningplichtig. Hij heeft zijn bedrijf uitgeoefend zonder de daarvoor benodigde milieuvergunning. Voorts heeft verdachte beschermde inheemse diersoorten, te weten kievieten onder zich gehad, terwijl deze dieren niet een pootring hadden die voldeed aan de wettelijke eisen. Ook heeft verdachte in strijd met de FFW 10 (witoor)penseelapen voorhanden gehad. Bij de oplegging van de straf weegt de economisch politierechter met name mee dat verdachte 24 witruggieren (Gyps Africanus) in Nederland heeft ingevoerd op basis van een in Portugal afgegeven Cites-invoervergunning. Daarmee heeft verdachte in strijd gehandeld met de regelgeving.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT ECONOMISCHE POLITIERECHTER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/755089-05 's-Gravenhage, 12 juli 2007 De economische politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, adres: [adres] De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 juni 2007. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr J. Wouters, advocaat te Middelburg, is ter terechtzitting verschenen en gehoord. De officier van justitie mr Breman-Nagtegaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het bij dagvaarding onder 2 primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 subsidiair, 3, 4, 5 en 6 telastgelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een geldboete van € 35.000, subsidiair 205 dagen hechtenis. De officier van justitie vordert voorts dat de onder verdachte inbeslaggenomen, niet teruggegeven schildpadden, otters en kangoeroes zullen worden teruggegeven aan verdachte en dat de onder verdachte inbeslaggenomen kievieten zullen worden verbeurdverklaard, ofschoon van deze inbeslagname geen beslaglijst is opgemaakt. De officier van justitie heeft medegedeeld dat zij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken. De telastlegging. Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1. Vrijspraak. De economische politierechter acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 2, primair en subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Daartoe overweegt de economisch politierechter dat ten aanzien van het primair ten laste gelegde uit dossier niet blijkt dat sprake is van pijn of letsel bij de dieren dan wel van benadeling van de gezondheid, als bedoeld in artikel 36 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: GWD). Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegd merkt de economisch politierechter het volgende op. Ter terechtzitting heeft verdachte gemotiveerd weersproken dat sprake is van het onthouden van de nodige verzorging. Hij heeft aangevoerd dat de politie op 16 januari 2006 ‘s morgens rond 7.30 uur, de dagelijkse verschoon- en voedertijd, is gearriveerd en dat zij verdachte en zijn medewerkers niet heeft toegestaan de dieren te verzorgen en te voederen. De economisch politierechter heeft geen redenen om te twijfelen aan dit betoog van verdachte. Daarmee rekening houdend vervalt een groot deel van de ten laste gelegde feiten, namelijk de feiten die betrekking hebben op het ontberen van schoon water, voer en hooi. Ter zitting is aan de orde gekomen dat de kangoeroe in de kooi springt en de vogels allen in een hoek van de kooi zitten omdat de kooien te klein zijn. De economisch politierechter acht niet uitgesloten dat de dieren onrustig zijn geworden van de inval door de politie en dat zij daardoor beweeglijk waren, zoals verdachte heeft aangevoerd. Voorts merkt de economisch politierechter op dat m.b.t. de omvang van de kooien geen regelgeving bestaat. Voorts zou de zitstok voor de vogels niet van het juiste materiaal zijn, namelijk pvc in plaats van hout. Verdachte heeft ook dit weersproken en daartoe aangevoerd dat volgens de autoriteiten (de VWA) een zitstok van pvc dient te zijn, derhalve is de door hem gebruikte zitstok van het juiste materiaal is vervaardigd. Om te zorgen dat de vogels voldoende houvast hebben heeft verdachte groeven in de stok gekerfd. Mede gezien verdachtes gemotiveerde betwisting van dit feit geeft de economisch politierechter verdachte op dit punt het voordeel van de twijfel en spreekt zij hem eveneens vrij van het onder feit 2 subsidiair te last gelegde. De bewijsmiddelen. De economische politierechter grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de economische politierechter tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1, 3, 4, 5 en 6 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de economische politierechter bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Overwegingen betreffende het bewijs en de strafbaarheid van het feit Met betrekking tot feit 1: Ingevolge artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting in werking te hebben. In het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn categorieën van inrichtingen aangewezen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken en om die reden vergunningplichtig zijn. Inrichtingen voor het houden van dieren zijn één van de categorieën die onder voornoemd besluit vallen (categorie 8.1 onder a). Verdachte heeft een inrichting waar dieren worden gehouden. Deze inrichting omvat vier locaties. Op alle vier de locaties zijn op 16 januari 2006 dieren aangetroffen. Gelet op bovengenoemde regelgeving betekent dat dat verdachte vergunningplichtig is. Namens verdachte is aangevoerd dat dat niet geldt voor locaties [L1] en [L2] gelet op het beperkte aantal dieren dat daar aanwezig was. De economisch politierechter verwerpt dit verweer nu deze stelling geen steun vindt in de regelgeving: immers niet blijkt dat een inrichting eerst vergunningplichtig als een bepaalde minimumhoeveelheid dieren aanwezig is. Met betrekking tot feit 3 Kievieten, otters en oehoes zijn beschermde inheemse diersoorten als bedoeld in artikel 4 FFW en bijlage 1 dan wel 2 van de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten. Het is derhalve in beginsel verboden deze dieren voorhanden te hebben (artikel 13 FFW). Voor wat betreft de kievieten kan van dit verbod een vrijstelling worden verleend onder andere indien de dieren zijn voorzien van een naadloos gesloten pootring (artikel 12, lid 1 FFW). Deze pootring dient een omvang van 6,5 mm te hebben. Dat laatste was bij de kievieten van verdachte niet het geval: 14 van de 15 kievieten hadden ringen die te groot, dan wel te klein waren. Ten aanzien van 11 van de 15 kievieten betwist verdachte dit feit ook niet. Voor het bezit van de mannelijke otter zou verdachte een vrijstelling hebben. Het nummer op het EG-certificaat (de vrijstelling) komt evenwel niet overeen met het nummer van de microtransponder van de otter: van de 15 cijfers kwamen 2 cijfers niet overeen. Ter zitting heeft verdachte evenwel een door de bevoegde autoriteiten gerectificeerd EG-certificaat overhandigd waaruit blijkt dat het nummer aanvankelijk verkeerd op het EG-certificaat was geschreven en waarop is aangetekend wat het juiste nummer is. Dit nummer komt overeen met het nummer van de microtransponder van de otter. De economisch politierechter gaat er gezien het vorenstaande van uit dat verdachte voor de mannelijke otter een vrijstelling heeft en zal verdachte op dit punt derhalve vrijspreken. Ook ten aanzien van de oehoes zal de economisch politierechter verdachte vrijspreken. Vast staat dat verdachte de dieren in januari 2006 onder zich had of heeft verkocht, maar niet dat dat op 16 januari 2006 het geval was, zoals is telastgelegd. Met betrekking tot feit 4 Verdachte erkent dat hij op 3 maart 2005 drie (witoor)penseelaapjes op zijn inrichting heeft gehad en deze heeft laten keuren alvorens ze te exporteren naar Spanje. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hem bekend is dat in Nederland een bezitsverbod voor primaten (waaronder (witoor)penseelapen) geldt. Hij is evenwel van mening dat hij geen bezitter van de (witoor)penseelaapjes was, maar dat hij bezig was met doorvoer: hij heeft de dieren vanuit Duitsland via Nederland naar Spanje vervoerd. Alvorens ze te exporteren naar Spanje heeft hij de dieren laten keuren op 3 maart 2005. Verdachte beroept zich op artikel 7 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten FFW; hierna te noemen de vrijstellingsregeling). De advocaat van verdachte beroept zich primair op vrijspraak en subsidiair op de schulduitsluitingsgrond inhoudende dat verdachte heeft vertrouwd op informatie van het Ministerie van Landbouw. Ten aanzien van het primaire verweer overweegt de economisch politierechter als volgt. Ingevolge artikel 7 van de Vrijstellingsregeling geldt ten behoeve van het intracommunautaire verkeer een vrijstelling van artikel 13, eerste lid van de wet, voor het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van specimens van soorten, genoemd in bijlage A of B van de basisverordening, voorzover betreffende specimens aantoonbaar overeenkomstig de in een lidstaat geldende wetgeving en met inachtneming van de basisverordening zijn verkregen. Met de Basisverordening wordt bedoeld de verordening nr. 338/97 van de Raad van de EU van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en platensoorten door controle op het betreffende handelsverkeer. Ingevolge artikel 4, lid 1 en 2, van genoemde Basisverordening mogen specimens van in bijlage A en B genoemde soorten slechts binnen de gemeenschap worden gebracht indien vooraf in het douanekantoor aan de grens waar de specimens worden binnengebracht, een invoervergunning is voorgelegd die werd afgegeven door en administratieve instantie van de lidstaat van bestemming. In afwijking van artikel 4 is de vergunning niet nodig indien een specimen via de Gemeenschap wordt doorgevoerd (artikel 7 van de Basisverordening). Onder doorvoer wordt verstaan (artikel 1 sub v van de Basisverordening): het vervoeren van specimens tussen twee punten buiten de Gemeenschap via het grondgebied van de Gemeenschap (...) zonder andere onderbrekingen van de reis dan die welke bij deze vorm van vervoer onvermijdelijk zijn. Naar het oordeel van de economisch politierechter faalt een beroep op artikel 7 van de Vrijstellingsregeling. Allereerst is in casu geen sprake geweest van “doorvoer” in de zin van de Basisverordening, nu het een vervoer betreft tussen twee punten binnen het grondgebied van de Gemeenschap. Voorts heeft verdachte de reis onderbroken door de apen te laten keuren. Een keuring van deze dieren kan niet worden opgevat als een “onvermijdelijke” onderbreking van de reis. Subsidiair heeft verdachte aangevoerd dat hij niet strafbaar is nu hij heeft vertrouwd op informatie van de zijde van het Ministerie van Landbouw, te weten -t.a.v. feit 4- een telefax d.d. 4 mei 2006 van de heer [A] van het Cites-bureau Nederland aan de heer [B] van VAT Logistics. In deze telefax van het Cites-bureau is (in antwoord op een, naar de economisch politierechter begrijpt op verzoek van verdachte door Vat Logistics, gestelde vraag) opgemerkt dat wanneer het om transport gaat van beschermde dieren waarvoor een verbod geldt o.g.v. artikel 13 FFW en het transport in beweging blijft en de dieren binnen het transportmiddel verblijven er krachtens artikel 8 van de vrijstellingsregeling niet aan de ontheffingsplicht hoeft te worden voldaan en men met geldige uit- en invoervergunning de dieren binnen de EU kan vervoeren naar het punt van waaruit uitvoer gerealiseerd wordt. De economisch politierechter begrijpt het verweer aldus dat verdachte van mening is dat sprake is van rechtsdwaling. Honorering van een dergelijk beroep leidt tot afwezigheid van alle schuld. Het verweer dient te worden verworpen, immers is in deze brief duidelijk aangegeven dat (kort en zakelijk weergegeven) van het bezitten c.q. voorhanden hebben van dieren geen sprake is indien het om transport gaat en het transport in beweging blijft. Deze uitleg sluit aan bij de eerder weergegeven definitie van doorvoeren, als bedoeld in artikel 1 sub v van de Basisverordening. Zoals hierboven opgemerkt is naar het oordeel van de economisch politierechter geen sprake van een “transport in beweging” op het moment dat de dieren gekeurd worden. Dat de dieren in de auto gekeurd zouden zijn, zoals verdachte stelt, maakt dit oordeel niet anders. Naar het oordeel van de economisch politierechter heeft verdachte de 3 (witoor)penseelaapjes op 3 maart 2005 onder zich gehad en dusdoende heeft hij gehandeld in strijd met artikel 13 FFW. De economisch politierechter acht dit feit derhalve wettig en overtuigend bewezen. Met betrekking tot feit 5 Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij de zeven penseelapen op 24 maart 2005 heeft overgedragen aan [C]. Laatstgenoemde heeft verklaard dat hij de dieren bij verdachte heeft opgehaald, dat ze bij een Duitser in de auto stonden, dat hij ze heeft overgeladen en heeft meegenomen. Verdachte ontkent dat hij de dieren op 24 maart 2005 onder zich had; hij was slechts tussenpersoon. De economisch politierechter verwerpt dit verweer. Blijkens het dossier heeft verdachte ter zake van de verkoop van de dieren een rekening aan de heer [C] verzonden. Dit duidt er niet op dat verdachte slechts tussenpersoon was. Voorts is ook thans van doorvoer geen sprake, ook al stonden de dieren nog in een auto. Derhalve geldt naar het oordeel van de economisch politierechter ook voor deze dieren dat verdachte in strijd heeft gehandeld met het verbod om deze apen, zijnde beschermde uitheemse diersoorten, onder zich te hebben. Met betrekking tot feit 6 Verdachte bestrijdt niet dat hij de bewuste 24 witruggieren (gyps africanus) vanaf 4 mei 2005 te [P] onder zich heeft gehad. Verdachte heeft de gieren vanuit Guinee via Frankfurt (Duitsland) ingevoerd m.b.v. een Cites-document dat is afgegeven door de autoriteiten van Portugal op naam van [D]. Deze handelwijze is volgens verdachte toegestaan op grond van eerdergenoemd artikel 7 vrijstellingsregeling. Ter ondersteuning van zijn stelling heeft verdachte papieren overgelegd afkomstig van de Europese Commissie. De advocaat van verdachte beroept zich primair op vrijspraak en subsidiair op de schulduitsluitingsgrond inhoudende dat verdachte heeft vertrouwd op informatie van de Europese Commissie. De economisch politierechter volgt verdachte niet in de primaire redenering en overweegt daartoe als volgt. Zoals aangegeven in artikel 7 vrijstellingsregeling is intracommunautair verkeer toegestaan voor dieren genoemd in bijlage B van de basisverordening als wordt gehandeld in overeenstemming met de in de lidstaat geldende regelgeving en met de Basisverordening. Naar het oordeel van de economisch politierechter is de handelwijze van verdachte niet in overeenstemming met artikel 4, lid 2 van de Basisverordening. Zoals eerder aangegeven mogen ingevolge dit artikel dieren van in bijlage B bij deze verordening genoemde soorten (zoals de gyps africanus) slechts in de Gemeenschap worden binnengebracht, indien vooraf een invoervergunning is voorgelegd die werd afgegeven door een administratieve instantie van de Lidstaat van bestemming. De Lidstaat van bestemming is de Lidstaat van bestemming die wordt vermeld in het document voor de uitvoer van een specimen (artikel 2h van de Basisverordening). Op het exportdocument staat aangegeven dat de gieren vanuit Guinee naar Portugal zullen worden geëxporteerd. In casu is het (voorlopige) land van bestemming Nederland. Het vorenstaande betekent naar het oordeel van de economisch politierechter dat de gieren enkel met een door de Nederlandse autoriteiten afgegeven vergunning hadden mogen worden ingevoerd en dat het niet is toegestaan om de gieren met een door de Portugese autoriteiten afgegeven invoervergunning in een ander land dan Portugal in te voeren. Ook het subsidiaire verweer verwerpt de economisch politierechter nu zij van mening is dat verdachte aan de stukken van de Europese Commissie niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij de gieren in Nederland mocht invoeren op basis van een Portugese invoervergunning. Daartoe overweegt de economisch politierechter allereerst dat niet duidelijk is wat de datum en bron van deze documenten is en evenmin hoe gezaghebbend deze bron is. Voorts blijkt ook uit het stuk duidelijk dat de invoervergunning dient te worden aangevraagd in het land van bestemming. Nu verdachtes handelwijze niet in overeenstemming is met de Basisverordening faalt een beroep op artikel 7 van de vrijstellingsregeling. Zonder geldige vrijstelling handelt verdachte in strijd met het verbod van artikel 13 FFW inhoudende dat hij geen beschermde uitheemse diersoorten voorhanden mag hebben. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zijn bedrijf uitgeoefend zonder de daarvoor benodigde milieuvergunning. Voorts heeft verdachte beschermde inheemse diersoorten, te weten kievieten onder zich gehad, terwijl deze dieren niet een pootring hadden die voldeed aan de wettelijke eisen. Ook heeft verdachte in strijd met de FFW 10 (witoor)penseelapen voorhanden heeft gehad. Bij de oplegging van de straf weegt de economisch politierechter met name mee dat verdachte 24 witruggieren (Gyps Africanus) in Nederland heeft ingevoerd op basis van een in Portugal afgegeven Cites-invoervergunning. Daarmee heeft verdachte in strijd gehandeld met de regelgeving. De verklaring van verdachte dat hij deze handelwijze toepast omdat hij bij de Nederlandse autoriteiten langer moet wachten op een Cites-invoervergunning dan bij de Portugese autoriteiten, is geen valide reden. Door aldus te handelen maakt verdachte het de Nederlandse autoriteiten onmogelijk na invoer de benodigde controles te verrichten. De doelstellingen van de CITES-overeenkomst en van de Basisverordening is het bestrijden van de handel in beschermde uitheemse diersoorten. Door zijn handelwijze maakt verdachte de controle op de handel in deze diersoorten onmogelijk dan wel zeer moeizaam en daarmee derhalve ook de bescherming van deze diersoorten. De economisch politierechter heeft in het voordeel van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte, hoewel hij al jarenlang zijn bedrijf voert, nimmer eerder voor enig strafbaar feit, is veroordeeld. Ook weegt de economisch politierechter in het voordeel van verdachte mee dat de feiten 3, 4 en 5 langer geleden zijn. Ten slotte betrekt de economisch politierechter bij haar oordeel dat op 16 januari 2006 door de politie een aantal dieren in beslag is genomen, die behoren tot de bedrijfsvoering van verdachte en die een economische waarde vertegenwoordigen. Van die inbeslagname is geen registratie bijgehouden c.q. proces-verbaal opgemaakt, derhalve is thans niet meer duidelijk om welke dieren het ging. T.a.v. deze dieren bestaat ook geen beslaglijst. Naar het oordeel van de economisch politierechter dient dit te leiden tot een aanzienlijk lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist. Bij de oplegging van de straf heeft de economische politierechter rekening gehouden met de richtlijn voor Strafvordering Flora- en Faunawet d.d. 11 juni 2002. Bij de vaststelling van de vermogensstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte, die ter terechtzitting gemotiveerd heeft onderbouwd dat zijn omzet aanzienlijk is gedaald na de inbeslagname op 16 januari 2006. Gezien voormelde feiten en omstandigheden is de economisch politierechter van oordeel dat in dezen na te noemen straffen passend en geboden moeten worden geacht. Inbeslaggenomen voorwerpen. De politierechter zal de volgens mededeling van de officier van justitie inbeslaggenomen 15 kievieten verbeurdverklaren, zijnde deze voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met betrekking tot deze aan verdachte toebehorende voorwerpen het bewezenverklaarde feit 3 is begaan. De politierechter zal de teruggave aan verdachte gelasten van de volgens mededeling van de officier van justitie inbeslaggenomen otters, kangoeroes en schildpadden. De toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen: - 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht; - 1a, 2, 6 van de Wet op de economische delicten; - 8.1 van de Wet milieubeheer; - 13 van de Flora en Faunawet. Beslissing. De economische politierechter, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 2, primair en subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 3, 4, 5 en 6 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: Feit 1: Opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, meermalen gepleegd. Feit 3, 4, 5 en 6: Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, van de Flora- en Faunawet, meermalen gepleegd. verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar; veroordeelt de verdachte voor de feiten 1, 3, 4, 5 en 6 tot: een geldboete van € 15.000; bepaalt dat die geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen door hechtenis voor de tijd van 105 dagen; bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in 15 opeenvolgende maandelijkse termijnen van elk € 1.000; alsmede tot: een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden; bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht; in verzekering gesteld op: 16 januari 2006, in vrijheid gesteld op: 19 januari 2006; bepaalt dat die gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het eind van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. verklaart verbeurd de volgens mededeling van de officier van justitie inbeslaggenomen 15 kievieten; gelast de teruggave aan verdachte van de volgens mededeling van de officier van justitie inbeslaggenomen otters, kangoeroes en schildpadden. verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mr Bergman, economische politierechter, in tegenwoordigheid van mr Kistemaker, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de economische politierechter in deze rechtbank van 12 juli 2007.