Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG0995

Datum uitspraak2008-10-17
Datum gepubliceerd2008-10-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6483 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Korting van de inkomsten over het jaar 2003 en over de beëindiging van de WAZ-uitkering. Kennelijke verschrijving. Berekening maatmaninkomen. Hoogte van de winst. Hoogte verdiencapaciteit.


Uitspraak

06/6483 WAZ Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 10 oktober 2006, 05/1410 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 17 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2008. Appellant is verschenen bij gemachtigde, N.H. van Haaften, verbonden aan Fiscount te Zwolle. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.G.G. Schoonderbeek. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende. 1.2. Appellant ontvangt sinds 15 september 2000 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant ontving daarnaast inkomsten uit zijn werkzaamheden als zelfstandig stucadoor. Deze inkomsten zijn tot en met 31 december 2002 onder toepassing van het bepaalde in artikel 58 van de WAZ op de uitbetaling van zijn uitkering in mindering gebracht. Tegen de hierop betrekking hebbende besluiten heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend. 1.3. Bij besluit van 8 juli 2005 heeft het Uwv de inkomsten uit arbeid van appellant over de periode van 1 januari 2003 tot en met 14 september 2003 onder toepassing van artikel 58 van de WAZ op zijn uitkering in mindering gebracht. Bij besluit van eveneens 8 juli 2005 heeft het Uwv de WAZ-uitkering van appellant met ingang van 15 september 2003, nadat zijn inkomsten uit arbeid gedurende een periode van drie jaar op de uitbetaling van zijn uitkering in mindering waren gebracht, beëindigd onder de overweging dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAZ minder dan 25% bedraagt. Bij besluit van 17 oktober 2005 zijn de bezwaren van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 17 oktober 2005 bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. 3. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank over de korting van de inkomsten over het jaar 2003 en over de beëindiging van de WAZ-uitkering. Appellant meent dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de in het besluit van 17 oktober 2005 genoemde datum van 15 september 2005 een kennelijke verschrijving betreft. Voorts is in hoger beroep aangevoerd dat het maatmaninkomen van appellant niet juist is berekend en dat ook de bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid in aanmerking genomen winst te hoog is vastgesteld. Appellant is tot slot van oordeel dat het Uwv niet zonder de visie van een arbeidsdeskundige in te winnen, tot de conclusie kan komen dat de stellingen van appellant omtrent de hoogte van het maatmanloon en de verdiencapaciteit niet tot een ander resultaat kunnen leiden dan nu in de aangevochten besluiten is vastgelegd. 4.1. Met betrekking tot de vraag of in dit geding ervan moet worden uitgegaan dat het Uwv in het besluit van 17 oktober 2005 de intrekkingsdatum van de WAZ-uitkering van appellant heeft gesteld op 15 september 2005, in plaats van de in het primaire besluit genoemde datum van 15 september 2003, kan de Raad zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent, en in de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Appellant en zijn gemachtigde hadden in redelijkheid dienen te beseffen dat de datum van 15 september 2005 een kennelijke verschrijving betrof. 4.2.1. Gelet op de inhoud van de gedingstukken, heeft het Uwv het maatmaninkomen van appellant per 1 januari 2003 en per 15 september 2003 respectievelijk vastgesteld op € 11,30 en op € 11,43 per uur. Ter zitting is namens het Uwv toegelicht dat dit maatmaninkomen niet geheel juist is berekend, omdat de verdiensten over de drie jaren voorafgaande aan het intreden van de arbeidsongeschiktheid van appellant, gedeeld hadden moeten worden door 260 in plaats van door 261. 4.2.2. Ten aanzien van de verdiencapaciteit van appellant heeft het Uwv, hetgeen door appellant niet is bestreden, gebruik gemaakt van de fiscale winst over de jaren 2000 tot en met 2003 zoals deze door de fiscus is vastgesteld. Daarbij heeft het Uwv ter zitting verduidelijkt dat de nader vastgestelde fiscale winst over het jaar 2002 niet leidt tot een zodanige bijstelling van de resterende verdiencapaciteit van appellant, dat daarmee het maatmaninkomen wordt overtroffen, nog daargelaten dat om voor een uitkering op grond van de WAZ in aanmerking te kunnen komen, een verlies aan verdiencapaciteit van tenminste 25% dient te bestaan. Met het Uwv is de Raad van oordeel dat terecht is uitgegaan van de door de fiscus geaccepteerde winst over de genoemde jaren. Dat mogelijk ook de echtgenote van appellant deelnam in het bedrijf en dat voor haar een zogenoemde meewerkaftrek is geclaimd, doet daar niet aan af, nu de fiscale winst geheel aan appellant is toegerekend. 4.2.3. Daargelaten het standpunt van appellant over de naar zijn mening te hoge verdiencapaciteit in verband met de opgevoerde meewerkaftrek, is door appellant niet bestreden dat het Uwv van de juiste (winst)cijfers is uitgegaan en het maatmaninkomen op de juiste wijze is vastgesteld. Door appellant is evenmin onderbouwd bestreden, dat op basis van die cijfers door het Uwv terecht is besloten dat zijn WAZ-uitkering over de periode van 1 januari 2003 tot 15 september 2003 niet tot uitbetaling kan komen en dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 15 september 2003 minder dan 25% bedraagt. Ook de Raad kan op basis van die cijfers tot geen andere conclusie komen dan dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv over de genoemde periode en per genoemde datum terecht op minder dan 25% is gesteld. 4.3. Appellant heeft tot slot aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, omdat de nadere berekening van zijn maatmaninkomen en verdiencapaciteit, naar aanleiding van wat hij ter zitting bij de rechtbank en in hoger beroep heeft aangevoerd, ten onrechte niet door een arbeidsdeskundige heeft plaatsgevonden. De Raad stelt vast dat aan het bestreden besluit rapporten ten grondslag liggen van de arbeidsdeskundige R. Bollen en van de bezwaararbeidsdeskundige P.J.M. Elfrink. In deze rapporten is mede onder verwijzing naar eerdere arbeidskundige rapporten, uitvoerig gemotiveerd hoe de hoogte van het maatmaninkomen en de verdiencapaciteit van appellant is berekend. Mede gelet hierop ziet de Raad niet in, als ten tijde van het geding in beroep en hoger beroep de hoogte van de in aanmerking genomen winstcijfers en indexering wordt bekritiseerd, dat het Uwv niet zonder de zaak opnieuw voor te leggen aan een arbeidsdeskundige, kan berekenen of deze nadere gegevens van invloed zijn op het gehanteerde arbeidsongeschiktheidspercentage. Met inachtneming van de in de genoemde rapporten aangegeven rekenmethodiek, was het in het onderhavige geval voor het Uwv, maar ook voor de gemachtigde van appellant en voor de Raad, zeer wel mogelijk zelf tot een berekening te komen. De grief van appellant dat het besluit van 17 oktober 2005 onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, kan dan ook niet slagen. 5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter, en C.P.J. Goorden en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2008. (get.) D.J. van der Vos. (get.) A.C. Palmboom. RB