Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1011

Datum uitspraak2008-10-21
Datum gepubliceerd2008-10-22
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRotterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08 / 20718
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bepaaldelijk gevolmachtigd / artikel 70 Vw 2000
De rechtbank heeft geoordeeld dat niet geconcludeerd kan worden dat de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep tegen het besluit tot ongewenstverklaring van eiser zijn ingesteld door een bepaaldelijk gevolmachtigde in de zin van artikel 70 van de Vw 2000. Hiertoe heeft de rechtbank redengevend geacht dat, zoals door mr. [...] zelf is aangegeven, eiser zich in het buitenland bevond ten tijde van het instellen van het bezwaar en het beroep en dat hij eiser niet meer heeft gesproken na diens uitzetting. Niet gesteld of gebleken is dat mr. [...] reeds voorafgaande aan de uitzetting heeft verklaard door eiser te zijn opgedragen om zijn belangen te behartigen in een eventuele procedure inzake een ongewenstverklaring. Dat eiser al ruim vijf jaar cliënt is bij het kantoor van mr. [...], niet heeft aangegeven geen of een andere gemachtigde te willen en mr. [...] bepaaldelijk gevolmachtigde van eiser is geweest in eerdere procedures van eiser in andere vreemdelingrechtelijke zaken, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Deze omstandigheden doen immers niet af aan het vereiste dat een advocaat, die in een bepaalde zaak voor een bepaalde cliënt een rechtsmiddel aanwendt tegen een krachtens de Vw 2000 gegeven besluit, in het geval van eiser een besluit tot ongewenstverklaring, daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd dient te zijn. Beroep niet-ontvankelijk.


Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE Zittinghoudende te Roermond Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer Vreemdelingenkamer Procedurenummer: AWB 08 / 20718 Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake [eiser], eiser, gemachtigde mr. Z.M. Alaca, advocaat te Venlo, tegen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. 1. Procesverloop 1.1. In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de rechtsvoorgangers van de Staatssecretaris van Justitie, als het bevoegde bestuursorgaan in procedures als de onderhavige. 1.2. Op 10 juni 2007 (lees: 2008) heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 3 juni 2008. Bij dat besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser van 4 januari 2008, gericht tegen het besluit van verweerder van 17 december 2007, ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder eiser tot ongewenst vreemdeling verklaard op grond van het bepaalde in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). 1.3. De gronden van het beroep zijn kenbaar gemaakt bij fax van 3 juli 2008. 1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Deze zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden. 1.5. Het beroep is behandeld ter zitting op 8 oktober 2008. Zoals vooraf is aangekondigd in een fax van 7 oktober 2008, zijn eiser noch mr. Alaca ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A.M. Janssen. 2. Overwegingen 2.1. De rechtbank gaat uit van de navolgende relevante feiten en omstandigheden. 2.2. Eiser is geboren op 26 juni 1988 en in het bezit van de Angolese nationaliteit. Eiser heeft op 8 december 2001 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 6 juni 2003 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’. Deze verblijfsvergunning is verleend met ingang van 8 december 2001, geldig tot 8 december 2002 onder gelijktijdige verlenging tot 8 december 2003. Nadien is deze vergunning nog eenmaal verlengd tot 8 december 2004. Op 28 oktober 2004 heeft eiser een aanvraag ingediend tot wijziging en verlenging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ in de beperking ‘voortgezet verblijf’. Bij besluit van 13 april 2005 heeft verweerder vervolgens de aanvraag afgewezen. Deze afwijzing is in rechte vast komen te staan bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 oktober 2007 (nr. 200706276/1). 2.3. Eiser is op 10 september 2007 naar Angola uitgezet. 2.4. Bij besluit van 17 december 2007 heeft verweerder eiser ongewenst verklaard. In hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd heeft verweerder geen aanleiding gezien het primaire besluit te herzien. 2.5. Thans ligt ter beoordeling voor of het besluit van 3 juni 2008 de toets in rechte kan doorstaan. Alvorens aan deze vraag toe te komen, ziet de rechtbank zich evenwel geplaatst voor de vraag of het onderhavige beroep ontvankelijk is. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt hiertoe het volgende. 2.6. Ingevolge het bepaalde bij artikel 70, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, wordt in afwijking van de artikelen 2:1 en 8:24 van de Awb het hoger beroep ingesteld door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bijzondere gemachtigde of een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd. 2.7. De in de kop van de uitspraak genoemde advocaat, mr. Alaca, heeft namens eiser op 4 januari 2008 bezwaar gemaakt en op 10 juni 2008 beroep ingesteld. Voorafgaande aan de zitting is aan mr. Alaca bij fax van de rechtbank van 7 oktober 2008 gevraagd om toe te lichten waaruit blijkt dat hij door eiser bepaaldelijk gevolmachtigd is tot het instellen van voormelde rechtsmiddelen. De rechtbank heeft aanleiding gezien voor het stellen van deze vraag, omdat haar uit de voor handen zijnde dossiergegevens is gebleken dat eiser ten tijde van het instellen van genoemde rechtsmiddelen reeds was uitgezet naar Angola. 2.8. Mr. Alaca heeft hierop schriftelijk gereageerd bij fax van 7 oktober 2008 onder de gelijktijdige aankondiging daags erna niet op zitting te zullen verschijnen. In deze fax heeft hij kort gezegd gesteld van mening te zijn bepaaldelijk gevolmachtigd van eiser te zijn, omdat hij, evenals een kantoorgenoot voordien, eiser in andere vreemdelingrechtelijke procedures heeft vertegenwoordigd. 2.9. De rechtbank is evenwel van oordeel dat uit het gestelde niet geconcludeerd kan worden dat de voormelde rechtsmiddelen van bezwaar en beroep tegen het besluit tot ongewenstverklaring van eiser zijn ingesteld door een bepaaldelijk gevolmachtigde in de zin van artikel 70 van de Vw 2000. 2.10. Hiertoe acht de rechtbank redengevend dat, zoals door mr. Alaca in voormeld schrijven van 7 oktober 2008 zelf is aangegeven, eiser zich in het buitenland bevond ten tijde van het instellen van het bezwaar (4 januari 2008) en het beroep (10 juni 2008) en dat hij eiser niet meer heeft gesproken na diens uitzetting naar Angola op 10 september 2007. Niet gesteld of gebleken is dat mr. Alaca reeds voorafgaande aan de uitzetting heeft verklaard door eiser te zijn opgedragen om zijn belangen te behartigen in een eventuele procedure inzake een ongewenstverklaring. Dat eiser al ruim vijf jaar cliënt is bij het kantoor van mr. Alaca, niet heeft aangegeven geen of een andere gemachtigde te willen en dat mr. Alaca bepaaldelijk gevolmachtigde van eiser is geweest in eerdere procedures van eiser in andere vreemdelingrechtelijke zaken, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Deze omstandigheden doen immers niet af aan het vereiste dat een advocaat, die in een bepaalde zaak voor een bepaalde cliënt een rechtsmiddel aanwendt tegen een krachtens de Vw 2000 gegeven besluit, in het geval van eiser een besluit tot ongewenstverklaring, daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd dient te zijn. Zoals uit het vorenoverwogene blijkt, is van een dergelijke bepaaldelijke volmacht in het onderhavige geval geen sprake. 2.11. Derhalve is het beroep, gelet op het bepaalde in artikel 8:24 van de Awb juncto artikel 70 van de Vreemdelingenwet 2000, niet-ontvankelijk te achten. 2.12. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. 2.13. Mitsdien wordt beslist als volgt. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus gedaan door mr. F.H. Machiels in tegenwoordigheid van mr. W.A.M. Bocken als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2008. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier, verzonden op: Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak.