
Jurisprudentie
BG1078
Datum uitspraak2008-10-09
Datum gepubliceerd2008-10-22
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3228 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-22
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3228 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag met onmiddellijke ingang vanwege het in strijd met de bedrijfsvoorschriften zonder overleg met de leidinggevende achteruitrijden met de tram.
Uitspraak
07/3228 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2007, 05/4011 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: college)
Datum uitspraak: 9 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2008. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. E. Hooftman-van Rietschoten, advocaat te Amsterdam. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Burghout, juridisch adviseur te Monnickendam, en [d. W.], werkzaam bij het Gemeentelijk Vervoerbedrijf Amsterdam (GVB).
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante was sedert 1996 werkzaam bij het GVB, laatstelijk als personenvervoerder op de tram. Bij besluit van 15 oktober 2004 is aan appellante met toepassing van artikel 1003, eerste lid, aanhef en onder f, in verbinding met artikel 1004 van het Ambtenarenreglement Amsterdam (ARA) voorwaardelijk strafontslag opgelegd met een proeftijd van één jaar, te rekenen vanaf 18 mei 2004, wegens ernstig plichtsverzuim, bestaande uit het buiten dienst zetten van een wagen van lijn [nr.]. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2. Op [de datum] heeft appellante op het eindpunt van lijn [nr.] de door haar bestuurde tram achteruitgereden. Doordat de voorste tramwagen al door een drukveerwissel was gereden is de tram bij het achteruitrijden verspoord. Dit heeft geleid tot een vertraging in de dienstregeling van de tramlijnen [nr.] en [nr.] en tot financiële schade.
1.3. Nadat aan appellante op 17 januari 2005 het voornemen daartoe was meegedeeld en op 1 februari 2005 een zienswijzegesprek had plaatsgevonden, is het college bij besluit van 18 februari 2005 op grond van artikel 1004 van het ARA in verbinding met artikel 1003, aanhef en onder f, van het ARA, overgegaan tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk ontslag met onmiddellijke ingang vanwege het in strijd met de bedrijfsvoorschriften zonder overleg met de leidinggevende achteruitrijden met de tram.
1.4. Bij het bestreden besluit van 25 juli 2005 heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 februari 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden dat de gronden van het voorwaardelijk strafontslag niet in aanmerking kunnen worden genomen. Het college heeft immers in het vervolgbesluit tot strafontslag ook naar deze gronden verwezen. Voorts heeft appellante bestreden dat er met betrekking tot de ontsporing van de tram sprake was van ernstig plichtsverzuim. Appellante stelt dat voor plichtsverzuim is vereist dat men bewust handelt en dat heeft appellante niet gedaan; zij verkeerde in een roes en handelde onbewust. Appellante wijst erop dat zij zich op 6 november 2004 had ziekgemeld omdat zij wegens privéproblemen in de relationele sfeer overspannen was. Zij is, achteraf gezien te snel, op 10 november 2004 weer aan het werk gegaan.
3.2. Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt allereerst vast dat het besluit tot voorwaardelijk strafontslag van 15 oktober 2004, nu appellante daartegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend, als een vaststaand gegeven moet worden beschouwd. Een beoordeling van de gronden van het voorwaardelijk strafontslag kan dan ook niet meer aan de orde komen. In dit geding dient slechts de vraag te worden beantwoord of het besluit van het college tot tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk ontslag in rechte stand kan houden.
4.2. De Raad stelt voorop dat naar vaste jurisprudentie (CRvB 13 april 2006, LJN AW4578 en TAR 2006, 132) bij toetsing van een besluit tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag beoordeeld dient te worden of het gepleegde plichtsverzuim uitvoering van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf rechtvaardigt en dat er naast die beoordeling geen plaats meer is voor een evenredigheidstoetsing. Beoordeeld dient derhalve te worden of het college de voor de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf in aanmerking te nemen belangen heeft afgewogen en of hij dusdoende in redelijkheid heeft kunnen komen tot het bestreden besluit. Evenals de rechtbank beantwoordt de Raad die vraag bevestigend.
4.3. Aan het besluit van 15 oktober 2004 had het college de voorwaarde verbonden dat het strafontslag ten uitvoer zou worden gebracht, indien appellante zich binnen één jaar, ingaande 18 mei 2004, wederom schuldig zou maken aan een soortgelijk of aan enig ander ernstig plichtsverzuim.
4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante op [de datum] bij het eindpunt van lijn [nr.] zonder overleg met haar leidinggevende met de tram achteruit is gereden. Daarbij heeft zij er geen acht op geslagen dat de tram reeds gedeeltelijk door het drukveerwissel was gereden, waardoor de tram is verspoord. Appellante heeft erkend op de hoogte te zijn van het bedrijfsvoorschrift dat het (noodsituaties uitgezonderd) verboden is zonder melding aan en begeleiding van de leidinggevende met de tram achteruit te rijden. Dit voorschrift is met een publicatie van 9 juni 2004 nog eens uitdrukkelijk onder de aandacht van alle personenvervoerders Tram gebracht.
Gelet op de ernstige gevolgen die een overtreding van dit voorschrift kan hebben en de schade die ervan het gevolg kan zijn ziet de Raad het handelen in strijd met dit voorschrift evenals het college als een ernstig plichtsverzuim.
4.5. De Raad volgt appellante niet in haar betoog dat haar dit plichtsverzuim niet kan worden toegerekend, omdat zij ten tijde van het plegen van het verweten feit als gevolg van privéproblemen in een roes heeft gehandeld en haar hoofd er niet bij had. Appellante heeft niet met een medische verklaring onderbouwd dat de haar verweten gedraging haar vanwege haar psychische gezondheidstoestand niet is toe te rekenen. Appellante had begin november 2004 wegens haar relationele problemen weliswaar enige dagen verzuimd, maar op 10 november 2004 haar werkzaamheden weer hervat. Op [de datum] was zij al weer bijna drie weken aan het werk. Appellante heeft niet bij haar leidinggevende gemeld dat haar privéproblemen een negatieve invloed hadden op de uitvoering van haar werkzaamheden en kan er zich daarom niet achteraf op beroepen dat het plichtsverzuim haar niet verweten kan worden omdat zij teveel in beslag zou zijn genomen door privéproblemen.
4.6. Nu het doen versporen van de tram op [de datum] als ernstig plichtsverzuim kan worden gekwalificeerd en aan appellante kan worden toegerekend kan niet worden geoordeeld dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten over te gaan tot het ten uitvoerleggen van het voorwaardelijk strafontslag.
5. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en K. Zeilemaker en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2008.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) M. van Berlo.
HD