
Jurisprudentie
BG1081
Datum uitspraak2007-11-15
Datum gepubliceerd2008-10-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 06/3995 HOREC
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 06/3995 HOREC
Statusgepubliceerd
Indicatie
Exploitatievergunningen passagiersvaart binnenwater Amsterdam; buiten behandelingstelling, beleid, onvoldoende eenduidigheid met betrekking tot ontbrekende informatie
Het beleid van verweerder, gelezen in samenhang met de brief die verweerder aan eiseres heeft toegezonden, houdt volgens de rechtbank in dat verweerder geen gebruik zou maken van zijn bevoegdheid om een aanvraag buiten behandeling te stellen, maar een aanvraag in het voorliggende geval zou afwijzen.
Verder heeft verweerder onvoldoende concreet omschreven op welke punten eiseres in verzuim is geweest, zodat niet kan worden gezegd dat eiseres voldoende in de gelegenheid is gesteld binnen de door verweerder gestelde termijn de aanvraag aan te vullen als bedoeld in artikel 4:5 van de Awb.
Verweerder was niet bevoegd om de aanvraag op de voet van artikel 4:5 van de Abw buiten behandeling te stellen. Nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat de aanvraag nu volledig is, voor inwilliging vatbaar zou zijn geweest en dat, indien mocht worden beslist dat verweerder de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld, aan eiseres de gevraagde vergunningen zullen worden verstrekt, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.
Uitspraak
Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 06/3995 HOREC
van:
Nautiek Vaaropleidingen B.V., gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. M. Meijjer,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Jacobs.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 3 augustus 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 30 juni 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 4 oktober 2007.
2. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 25 oktober 2005 heeft verweerder besloten in te stemmen met de notitie “Uitbreiding bedrijfsmatig vervoer op het water in Amsterdam”. Op grond van deze notitie nam verweerder zich voor in 2006 een uitbreiding plaats te laten vinden in het volumebeleid voor de passagiersvaart voor het binnenwater in Amsterdam, welke uitbreiding inhoudt het verlenen van 75 exploitatievergunningen voor uitstootvrije passagiersvaartuigen. Dit aantal is onderverdeeld in 50 vergunningen voor vaartuigen die zonder bemanning worden verhuurd en 25 vergunningen voor passagiersvaartuigen die met bemanning worden geëxploiteerd.
Op 30 januari 2006 heeft eiseres aanvragen ingediend voor exploitatievergunningen voor twee bemande en achttien onbemande passagiersvaartuigen.
Bij besluit van 20 februari 2006 heeft verweerder de aanvragen buiten behandeling gesteld. Verweerder heeft overwogen dat de aanvragen niet compleet waren en dat eiseres de ontbrekende gegevens niet binnen de daarvoor door verweerder bij brief van 2 februari 2006 gestelde hersteltermijn heeft geleverd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij brief van 10 april 2006 heeft eiseres nadere informatie, behorende bij de aanvragen, overgelegd.
In verband met het grote aantal aanvragen, dat het aantal te verlenen vergunningen overschreed, heeft op 18 april 2006 ten overstaan van notaris [persoon 1] te Amsterdam een verloting plaatsgevonden. Ook aanvragers van wie de aanvraag was afgewezen, dan wel buiten behandeling was gesteld, hebben aan deze verloting meegedaan met een, door verweerder als reservenummer aangeduid, lotnummer.
De vergunningen voor bemande vaartuigen zijn per vergunning verloot, die voor onbemande vaartuigen per set van vijf.
Uit het proces-verbaal van de verloting van 18 april 2006, opgemaakt door voornoemde notaris, blijkt dat eiseres met lotnummer 41 is ingeloot voor een set van vijf vergunningen voor onbemande vaartuigen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar voor zover het betreft de aanvraag ten behoeve van de bemande vaartuigen niet-ontvankelijk verklaard en voor zover het betreft de aanvraag ten behoeve van de onbemande vaartuigen ongegrond verklaard.
Verweerder heeft overwogen dat eiseres ten aanzien van de bemande vaartuigen geen procesbelang heeft bij een beslissing op bezwaar nu zij niet meer in aanmerking kan komen voor exploitatievergunningen voor deze vaartuigen omdat zij in de lotingsprocedure geen rangordenummer heeft geloot.
Met betrekking tot de onbemande vaartuigen heeft verweerder – kort gezegd – overwogen dat eiseres de ontbrekende gegevens niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft overgelegd. Nu aan eiseres bij de aanvraag, alsmede bij brief van 2 februari 2006, om deze gegevens is verzocht, had het voor eiseres duidelijk moeten zijn dat deze gegevens voor de beoordeling van de aanvraag van belang waren, aldus verweerder.
Eiseres heeft in beroep – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de aanvragen niet daadwerkelijk buiten behandeling heeft gesteld, omdat eiseres wel is toegelaten tot de loting. Door het bestreden besluit en het primaire besluit te baseren op de wettelijke bepalingen en jurisprudentie over buitenbehandelingstelling zijn deze besluiten in strijd met het recht en het motiveringsbeginsel, aldus eiseres. Verweerder had, zoals beschreven in de door verweerder opgestelde notitie van 14 oktober 2005, de aanvraag dienen af te wijzen en voorts de door eiseres verstrekte aanvullende informatie in bezwaar moeten meewegen. Nu verweerder dit niet heeft gedaan is sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiseres acht het bestreden besluit eveneens in strijd met het gelijkheidsbeginsel nu verweerder het vereiste dat specifieke informatie met betrekking tot de weigeringsgronden diende te worden verstrekt niet ten aanzien van alle aanvragers heeft toegepast. Zo heeft Canal Motorboats slechts in een enkel schrijven bevestigd dat de boten zullen voldoen aan de gestelde eisen en voorwaarden. Het aanvragen van een vergunning, in de wetenschap dat daaraan eisen zullen worden gesteld en dat de vergunning zal worden ingetrokken indien niet langer aan die eiser wordt voldaan, impliceert een zelfde aanvaarding. Tot slot stelt eiseres zich op het standpunt dat de specifieke informatie niet in redelijkheid van haar had mogen worden gevraagd, nu zij de vaartuigen nog niet had aangeschaft.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres ter zitting heeft aangegeven dat het geschil nog slechts gaat om de aanvragen voor onbemande vaartuigen, die bij de verloting zijn ingeloot. De rechtbank zal de beoordeling van het geschil dan ook tot dit punt beperken.
Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de beschikking, besluiten de aanvraag niet te behandelen mits de aanvrager gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Artikel 4:5 van de Awb strekt ertoe het bestuursorgaan de mogelijkheid te bieden tot vereenvoudigde afdoening van een aanvraag die niet voldoet aan de wettelijke vereisten of waarbij onvoldoende gegevens of bescheiden zijn gevoegd om een verantwoorde behandeling en beoordeling mogelijk te maken. Het betreft een discretionaire bevoegdheid waarvan de rechtbank dient te beoordelen of verweerder daarvan in redelijkheid gebruik heeft gemaakt.
De rechtbank zal het bestreden besluit op de volgende punten, als vervat in de door eiseres aangevoerde gronden, beoordelen:
a. is sprake van gegevens die noodzakelijk waren voor de beoordeling van de aanvraag
b. heeft verweerder eiseres op een deugdelijke manier in verzuim gesteld
c. heeft verweerder haar discretionaire bevoegdheid beperkt, in die zin dat de aanvraag slechts mocht worden afgewezen.
ad a.
Verweerder mag, om gebruik te maken van haar in artikel 4:5 van de Awb gegeven bevoegdheid, slechts vragen om gegevens die de aanvrager ingevolge artikel 4:2 van de Awb gehouden is te verstrekken om verweerder in staat te stellen op de aanvraag te beslissen.
In de notitie “Uitbreiding bedrijfsmatig vervoer op het water in Amsterdam” is in punt 6.2 neergelegd dat de aanvragen in de eerste ronde worden beoordeeld op weigeringsgronden. Deze weigeringsgronden houden onder meer in dat de vaartuigen uit beide vergunning¬categorieën uitstootvrij worden aangedreven (onbemande vaartuigen alleen elektrisch), aan maximummaten moeten voldoen en dat een ondernemer uitzicht moet hebben op een ligplaatsvergunning. Het laatste dient te worden aangetoond door een schriftelijke bevestiging van het stadsdeel cq. de gemeente die de ligplaats in het vooruitzicht stelt. Verder moeten vaartuigen zonder bemanning beschikken over een dodemansknop en vaartuigen met bemanning over een snelheidsmeter. De vergunningaanvraag moet voorzien zijn van informatie, waarin aandacht wordt besteed aan overlastbeperking.
Op het aanvraagformulier staat vermeld dat, om de aanvraag te kunnen behandelen, de benodigde bijlagen en documenten moeten zijn bijgevoegd. De toelichting bij het aanvraagformulier vermeldt dat bij de aanvraag een omschrijving van de aard en wijze van passagiersvervoer dient te worden bijgevoegd, bijvoorbeeld in de vorm van een (verkort) bedrijfsplan, waarbij in ieder geval de eisen die als weigeringsgrond gelden, aan de orde komen.
In het licht van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder dat de door verweerder gevraagde gegevens noodzakelijk waren voor de beoordeling van de aanvragen, zodat verweerder deze gegevens met betrekking tot de weigeringsgronden van eiseres mocht vragen. Niet is gebleken dat eiseres niet redelijkerwijs over deze gegevens zou kunnen beschikken.
ad b.
Bij brief van 2 februari 2006 heeft verweerder eiseres een termijn van 14 dagen verleend om schriftelijke informatie te leveren waarin de weigeringsgronden aan de orde komen, alsmede een door het stadsdeel afgegeven document waaruit blijkt dat eiseres (uitzicht op) een ligplaatsvergunning heeft. Wanneer eiseres niet binnen de gestelde termijn aan de criteria voldoet, zal de aanvraag worden afgewezen.
Op 14 februari 2006 heeft verweerder een document van stadsdeel Zeeburg ontvangen waaruit blijkt dat wanneer de aanvraag van eiseres voor een exploitatievergunning wordt gehonoreerd, het stadsdeel zal meewerken aan de verlening van de benodigde ligplaatsvergunningen.
Bij besluit van 20 februari 2006 heeft verweerder vervolgens de aanvraag buiten behandeling gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de brief van 2 februari 2006 onvoldoende eenduidig omschreven welke informatie ten aanzien van weigeringsgronden bij hem nog ontbrak, zodat voor eiseres niet duidelijk was welke informatie zij alsnog diende te verstrekken. Daarbij speelt mee dat het hier in feite niet om harde gegevens gaat, maar meer om een intentieverklaring over de aan te schaffen vaartuigen voor het geval de vergunning zou worden verleend. Naar ter zitting is gebleken zou een kort briefje met de inhoud: “ik zal aan de voorwaarden gaan voldoen” in feite voldoende zijn geweest. In het primaire besluit tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag heeft verweerder wel concreet omschreven welke gegevens zouden ontbreken. Niet valt in te zien dat dit niet in de brief van 2 februari 2006, waarin eiseres gelegenheid is gegeven het gestelde verzuim te herstellen, op gelijke wijze had kunnen worden opgenomen.
Nu verweerder onvoldoende concreet heeft omschreven op welke punten eiseres in verzuim is geweest, kan niet worden gezegd dat eiseres voldoende in de gelegenheid is gesteld binnen de door verweerder gestelde termijn de aanvraag aan te vullen als bedoeld in artikel 4:5 van de Awb.
Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder dan ook niet bevoegd om de aanvraag op de voet van dit artikel buiten behandeling te stellen.
ad c.
Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb geeft het bestuursorgaan een bevoegdheid om aanvragen in de daar omschreven gevallen vereenvoudigd af te doen en houdt geen verplichting in. Met betrekking tot de wijze waarop van deze bevoegdheid gebruik zal worden gemaakt kan verweerder zich in door haar gevoerd beleid beperken.
In de notitie “Uitbreiding bedrijfsmatig vervoer op het water in Amsterdam” staat vermeld, onder punt 6.2, dat de aanvragen in de eerste ronde worden beoordeeld op weigeringsgronden. Aanvragen die niet aan die criteria voldoen zullen worden afgewezen.
In bijlage 1 bij de notitie, onder punt 1, wordt gesteld: “Voor alle aanvragen geldt dat al uit de aanvraag moet blijken dat aan de eisen wordt voldaan. Als dat niet het geval is, wordt de aanvraag afgewezen en doet de aanvraag niet mee in de tweede ronde (uitgifte en evt. loting).”
In de brief van 2 februari 2006, waarbij verweerder aan eiseres de gelegenheid heeft gegeven om de gestelde verzuimen te herstellen, heeft verweerder geschreven: “Indien u niet binnen de gestelde termijn aan de criteria voldoet, zullen wij de aanvraag afwijzen.”
Het bovenstaande, in onderlinge samenhang met elkaar bezien, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders inhouden, en eiseres heeft dat ook niet anders kunnen begrijpen, dan dat verweerder in het onderhavige geval geen gebruik zou maken van haar bevoegdheid om een aanvraag buiten behandeling te stellen, maar een aanvraag in het voorliggende geval zou afwijzen.
De stelling van verweerder dat de notitie weliswaar niet in juridische termen is geschreven, maar dat de bedoeling duidelijk is, volgt de rechtbank niet. Het is aan het bestuursorgaan om, waar het gaat om procedurebepalingen die grote gevolgen kunnen hebben, helder en juridisch correct te formuleren en daarmee misverstanden te voorkomen.
De conclusie is dan ook dat verweerder in deze niet in strijd met het door haar geformuleerde beleid en ook overigens niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van haar bevoegdheid om de aanvraag, voor zover aan de voorwaarden van artikel 4:5 van de Awb zou zijn voldaan, buiten behandeling te stellen.
De eindconclusie uit het voorgaande is dat verweerder de aanvraag van eiseres ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 4:5 van de Awb.
De rechtbank ziet aanleiding om, gebruik makend van haar in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid, zelf in de zaak te voorzien.
Bij brief van 10 april 2006 heeft eiseres nadere informatie aan verweerder overgelegd. Deze informatie had, nu verweerder de aanvraag niet buiten behandeling had mogen stellen maar slechts had mogen afwijzen, bij de beoordeling in bezwaar moeten worden betrokken.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat, met de in die brief gegeven informatie, de aanvraag volledig is en voor inwilliging vatbaar zou zijn geweest.
Ter zitting heeft verweerder tevens verklaard dat, indien mocht worden beslist dat verweerder de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld, aan eiseres de gevraagde vergunningen zullen worden verstrekt. Weliswaar is het quotum van 50 vergunningen voor onbemande vaartuigen vergeven, maar aan eiseres zullen dan – boven dat quotum – toch de gevraagde vergunningen worden verstrekt.
Een en ander betekent dat er nog slechts één beslissing mogelijk is, namelijk dat verweerder aan eiseres de bij lotnummer 41 ingelote set van vergunningen zal dienen te verlenen.
De rechtbank zal op hierna te geven wijze zelf in de zaak voorzien.
De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten die eiseres heeft gemaakt, welke worden begroot op € 644,00 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, waarde per punt € 322,-, wegingsfactor 1), en bepalen dat verweerder het griffierecht aan eiseres dient te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 30 juni 2006, voor zover in geschil;
- verklaart het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 20 februari 2006 gegrond en herroept dit besluit, voor zover in geschil;
- bepaalt dat verweerder de door eiseres aangevraagde vergunningen, welke bij loting onder lotnummer 41 zijn ingeloot, dient te verlenen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,00 (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de gemeente Amsterdam aan eiseres;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderd eenentachtig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 15 november 2007 door mr. J.P. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Leijen, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B