
Jurisprudentie
BG1097
Datum uitspraak2008-10-21
Datum gepubliceerd2008-10-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4112 WAZ + 06/4978 WAZ
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4112 WAZ + 06/4978 WAZ
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering herziening WAZ-uitkering. Toegenomen arbeidsongeschiktheid? Nader besluit. Juistheid en zorgvuldigheid vaststelling beperkingen voor het verrichten van arbeid? Geschiktheid geselecteerde functies?
Uitspraak
06/4112 WAZ
06/4978 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 juni 2006, 05/1838 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J.A. Vis, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 23 augustus 2006 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar, gedateerd 23 augustus 2006, ingezonden.
De Raad heeft aan appellant en het Uwv meegedeeld dat hij vooralsnog heeft besloten om bij de behandeling van het hoger beroep, geregistreerd onder nummer CRvB 06/4112, tevens een oordeel te geven over de nieuwe beslissing op bezwaar van 23 augustus 2006, geregistreerd onder nummer CRvB 06/4978.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2008. Appellant is met bericht vooraf niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.B. Froentjes.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant was laatstelijk werkzaam als zelfstandig restauranthouder. Daarnaast was aan hem - met ingang van 31 augustus 1999 - een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Appellant heeft zich bij brief van 20 maart 2005 bij het Uwv gemeld en verzocht om herziening van zijn WAZ-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid.
2. Bij besluit van 17 mei 2005 heeft het Uwv geweigerd de WAZ-uitkering van appellant te herzien. Bij besluit van 13 september 2005, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 mei 2005 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd en beslissingen gegeven ter zake van de vergoeding van griffierecht en proceskosten. Zij heeft daartoe overwogen dat de medische grondslag van het bestreden besluit in rechte stand kan houden, maar dat de arbeidskundige grondslag gebrekkig is te achten omdat de door het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) gegenereerde signaleringen bij de ten aanzien van appellant geselecteerde en aan de onderhavige schatting ten grondslag gelegde functies niet van een nadere toelichting zijn voorzien, zodat niet duidelijk is geworden dat deze functies, ondanks de signaleringen, toch voor appellant geschikt zijn te achten. De bezwaararbeids-deskundige J. Langius heeft van die toelichting afgezien, zo heeft deze in zijn rapportage van 9 september 2005 aangegeven, omdat er in de geselecteerde functies slechts sprake was van zogenoemde ‘G’-signaleringen: signaleringen die in het kader van de toepassing van het aangepaste CBBS niet behoeven te worden gemotiveerd.
4. Appellant heeft in hoger beroep aangegeven zich niet te kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellant is van mening dat de bij het bestreden besluit ten aanzien van hem aangenomen beperkingen onzorgvuldig en onjuist zijn vastgesteld. Voorts heeft appellant gesteld dat het oordeel van de rechtbank over de geschiktheid van de functie van parkeercontroleur onjuist is, gelet op de voor hem geldende beperking op het aspect ‘lopen’.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Met de rechtbank ziet de Raad in de voorhanden zijnde gegevens genoegzaam steun voor het oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts L. Zwemer kennis heeft genomen van het door appellant ingebrachte radiologiebericht van de radioloog H.S.L. Tjiong, zowel van het oorspronkelijke bericht, gedateerd 17 maart 2005, alsook van het op 22 maart 2005 gedateerde addendum. Appellant heeft, zo blijkt uit het verslag van de op 28 juli 2005 gehouden hoorzitting, uitdrukkelijk naar dit addendum verwezen en uit de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts Zwemer van 4 augustus 2005 en 29 mei 2006 blijkt naar het oordeel van de Raad dat deze de in het addendum opgenomen informatie in zijn beschouwingen heeft betrokken. Uit de rapportage van 4 augustus 2005 blijkt voorts dat genoemde bezwaarverzekeringsarts in hetgeen door appellant in het kader van de bezwaarschriftprocedure naar voren is gebracht geen aanleiding ziet om van de bevindingen en de conclusies van de verzekeringsarts af te wijken. Met de rechtbank ziet de Raad voorts in hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht geen grond voor het oordeel dat bij het bestreden besluit de ten aanzien van appellant geldende beperkingen voor het verrichten van arbeid onzorgvuldig of onjuist zijn vastgesteld.
De Raad verwijst hiervoor naar de reeds genoemde rapportage van 4 augustus 2005 van de bezwaarverzekeringsarts Zwemer.
5.2. Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat door het Uwv genoegzaam aannemelijk is gemaakt dat de functie parkeercontroleur voor appellant geschikt is te achten. Hij verwijst hiervoor naar de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige Langius van 30 mei 2006 en 10 augustus 2006. De in deze rapportages vervatte toelichting op het standpunt van het Uwv dat de functie parkeercontroleur in medisch opzicht voor appellant geschikt is te achten omdat de belasting in die functie ten aanzien van het aspect ‘lopen’ niet de belastbaarheid van appellant te boven gaat, acht de Raad deugdelijk onderbouwd en overtuigend.
5.3. Op grond van bovenstaande overwegingen is de Raad van oordeel dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6.1. Nu het Uwv bij het nadere besluit van 23 augustus 2006, genomen naar aanleiding van de aangevallen uitspraak, niet aan het beroep van appellant is tegemoet gekomen, zal de Raad, gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tevens een oordeel geven over dat nadere besluit. Bij dit besluit heeft het Uwv, op basis van een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Langius van 10 augustus 2006, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 mei 2005 opnieuw ongegrond verklaard op de grond dat de ten aanzien van appellant geselecteerde en aan de onderhavige schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant geschikt zijn te achten.
6.2. Gelet op de in 6.1 bedoelde rapportage acht de Raad het in het nadere besluit neergelegde standpunt van het Uwv genoegzaam onderbouwd. Het beroep tegen het nadere besluit van 23 augustus 2006 dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 23 augustus 2006 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R. van der Vos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2008.
(get.) H. Bolt.
(get.) M.R. van der Vos.
RB