Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1100

Datum uitspraak2008-10-21
Datum gepubliceerd2008-10-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7016 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toekenning gedeeltelijke WAO-uitkering. Beperkingen onderschat? Urenbeperking. Passendheid geselecteerde functies. Bij vaststelling omvang maatgevende arbeid uitgegaan van 2 functies. Eerst in hoger beroep een toereikende toelichting op de signaleringen bij de geselecteerde functies gegeven.


Uitspraak

06/7016 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 21 november 2006, 05/2589 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 21 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadien nog twee nadere stukken ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2008. Appellante is met bericht vooraf niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J.C. Röttjers. II. OVERWEGINGEN 1. Appellante, laatstelijk werkzaam als medewerkster voedselverdeelband en huishoudelijke dienst, is op 30 december 2003 uitgevallen voor haar werk wegens lage rugklachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 10 februari 2005 aan appellante met ingang van 28 december 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 juli 2005 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 7 juli 2005, hierna: het bestreden besluit, gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand worden gelaten en beslissingen gegeven ter zake van de vergoeding van griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat zij op grond van de beschikbare gegevens geen aanleiding ziet de bij het bestreden besluit ten aanzien van appellante aangenomen beperkingen voor onjuist te houden. Voorts heeft zij geoordeeld dat van de zijde van het Uwv genoegzaam is toegelicht dat appellante in staat is de ten aanzien van haar geselecteerde, aan de onderhavige schatting ten grondslag gelegde, functies te verrichten. Omdat het Uwv pas in beroep nog een aantal essentiële aanvullingen heeft gegeven ten betoge dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren, heeft zij het beroep evenwel gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. 3. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank had dienen te volstaan met een vernietiging van het bestreden besluit. Zij heeft daartoe wederom aangevoerd dat zij per de datum in geding, 28 december 2004, volledig arbeidsongeschikt is te achten omdat zij veel meer klachten heeft en met die klachten onvoldoende rekening is gehouden. Zij heeft ook herhaald dat zij niet geschikt is te achten voor de ten aanzien van haar geselecteerde functies en gesteld dat bij het bestreden besluit onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat ze in twee functies werkte bij haar werkgever. 4. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift de stellingen van appellante gemotiveerd bestreden en heeft een gewijzigde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 februari 2007 en een nadere arbeidskundige rapportage van 14 februari 2007 ingezonden. 5. De Raad oordeelt als volgt. 5.1. Met de rechtbank ziet de Raad in de voorhanden zijnde medische gegevens genoegzaam steun voor het oordeel dat de beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid ten tijde in geding, te weten 28 december 2004, bij het bestreden besluit niet zijn onderschat. De stelling van appellante dat zij toen meer beperkt was dan bij het bestreden besluit is aangenomen, heeft zij niet met nadere medische gegevens onderbouwd en de Raad is derhalve niet van de juistheid van haar stelling overtuigd geraakt. De Raad wijst er daartoe op dat de primaire verzekeringsarts/neurochirurg dr. M.J.H.M. Herpers zijn conclusies heeft gebaseerd op dossieronderzoek, anamnese, lichamelijk onderzoek en informatie van de behandelend internist. Op grond daarvan heeft dr. Herpers beperkingen aangenomen ten aanzien van veelvuldig staan en lopen, langdurig zitten, zwaar tillen en dragen, veelvuldig inzetten met kracht van arm/schouder (links meer dan rechts), boven schouderniveau werken en, in verband met een gedeeltelijke honorering van de aangegeven energetische beperkingen, een aanvullende urenbeperking tot 4 uur per dag, 20 uren per week. De bezwaarverzekeringsarts P. Bavelaar, die ook nog de beschikking had over informatie van appellantes huisarts van 9 maart 2005, heeft zich achter de bevindingen en conclusies van dr. Herpers gesteld. 5.2. Voorts ziet de Raad in de voorhanden zijnde gegevens genoegzaam steun voor het oordeel dat appellante in medisch opzicht geschikt is te achten voor het vervullen van de ten aanzien van haar geselecteerde functies. De Raad wijst in dit verband op de bij de brief van het Uwv aan de rechtbank van 1 november 2006 gevoegde stukken, met name de zogenoemde notities functiebelasting van 19 oktober 2006, en op de in hoger beroep ingezonden rapportage van de registerarbeidsdeskundige R. Ravesteijn van 14 februari 2007. Ook treft naar het oordeel van de Raad de stelling van appellante dat onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat zij twee functies vervulde geen doel. Uit de arbeidskundige rapportage van mr. J.A.M. Wijnekus van 9 februari 2005 komt uitdrukkelijk naar voren dat bij de vaststelling van (de omvang van) de maatgevende arbeid zowel de functie medewerkster voedselverdeelband als de functie medewerkster huishoudelijke dienst in de beschouwingen zijn betrokken. 5.3. Ter zitting van de Raad is namens het Uwv aangegeven dat met de nieuwe FML van 2 februari 2007 en de aanvullende toelichting met betrekking tot bij de geselecteerde functies voorkomende signaleringen is beoogd een gebrek in de FML van 12 januari 2005 te herstellen en alsnog te voorzien in een toereikende toelichting op de signaleringen bij de geselecteerde functies. Hierin ziet de Raad, nu deze gebreken in de motivering van het bestreden besluit pas in de fase van het hoger beroep zijn hersteld, aanleiding om, met bevestiging van de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten, het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de gemaakte proceskosten van appellante in hoger beroep, bestaande uit de kosten van verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 322,-. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R. van der Vos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2008. (get.) H. Bolt. (get.) M.R. van der Vos.