Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1107

Datum uitspraak2008-10-16
Datum gepubliceerd2008-10-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2076 WIA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WIA-uitkering toe te kennen, aangezien betrokkene ten tijde van de ziekmelding reeds 20 maanden onbetaald verlof genoot zodat zij niet langer verzekerd was. Dat de werkgever kennelijk tengevolge van die ziekmelding loon bij ziekte is gaan betalen doet daaraan niet af. Alleen degene die ziek wordt gedurende de eerste 18 maanden van onbetaald verlof heeft recht op toekenning van een WIA-uitkering, indien ook aan de andere voorwaarden is voldaan. De nietigheid van het beding tot een verder dan 18 maanden verleend onbetaald verlof blijkt kennelijk in casu niet jegens de werkgever te zijn ingeroepen.


Uitspraak

08/2076 WIA Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 25 februari 2008, 07/2275 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) Datum uitspraak: 16 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. J.J. Pinkster, jurist bij de Algemene Onderwijsbond te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Vanwege appellante is hierop een aanvullende schriftelijke reactie ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2008. Appellante is daar noch in persoon noch bij gemachtigde - na dit tevoren schriftelijk te hebben bericht - verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door P.J. Langius, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. OVERWEGINGEN 1. Appellante was in dienst als groepsleerkracht bij de bestuurscommissie openbaar primair onderwijs Smallingerland met een werktijdfactor van 0,6250. Zij gaf les aan groep 3 op [naam onderwijsinstelling] te [vestigingsplaats]. Zij heeft onbetaald verlof toegekend gekregen per 1 augustus 2003. 2. Op 3 juli 2006 heeft zij een WIA-uitkering aangevraagd wegens op 18 april 2005 ingetreden arbeidsongeschiktheid door oogklachten. Deze uitkering is bij primair besluit van 13 februari 2007 geweigerd en bij beslissing op bezwaar van 7 augustus 2007 is deze weigering zij het op gewijzigde grondslag gehandhaafd. 2.1. Deze grondslag bestaat hierin dat blijkens het bepaalde in artikel 8, derde lid, van de WIA in verbinding met artikel 6, tweede lid, van de Ziektewet alleen degene die ziek wordt gedurende de eerste 18 maanden van onbetaald verlof recht heeft op toekenning van een WIA-uitkering, indien ook aan de andere voorwaarden voor toekenning is voldaan. Feitelijk is evenwel vastgesteld dat appellante zich heeft ziek gemeld buiten de periode van 18 maanden, namelijk op 18 april 2005. Toen waren er sinds 1 augustus 2003 ruim 20 maanden verstreken. Op basis hiervan was appellante ten tijde van deze ziekmelding niet langer verzekerd en is het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om toekenning van een WIA-uitkering ongegrond verklaard. 3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat blijkens een brief van 5 juni 2007 van de personeelsfunctionaris van Openbaar Primair Onderwijs Smallingerland (hierna:OPO) [naam personeelsfunctionaris] appellante onbetaald verlof is toegekend van 1 augustus 2003 tot 15 oktober 2005. Hierdoor genoot appellante ten tijde van de ziekmelding op 18 april 2005 al meer dan 18 maanden verlof en is zij gezien de regelgeving op 18 april 2005 niet verzekerd voor de WIA en kan zij geen recht op een WIA-uitkering doen gelden. Verworpen heeft de rechtbank de stelling dat het onbetaalde verlof van appellante op 17 april 2005 was beƫindigd en dat zij per 18 april 2005 aangemerkt zou moeten worden als werkneemster in de zin van de WIA. Dat de salarisbetaling van appellante door de werkgever na het ingetreden ziekteverzuim op 18 april 2005 is hervat maakt dit volgens de rechtbank niet anders. 3.1. Namens appellante is de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. Daarbij is nog benadrukt dat met analoge toepassing van de CAO voor het primair onderwijs (CAO-PO) het onbetaald verlof van appellante na een ommekomst van 18 maanden reeds per 1 februari 2005 tot een einde zou zijn gekomen. Tevens is continuering van het onbetaalde verlof onverenigbaar geacht met hervatting van de salarisbetaling door de werkgever op 18 april 2005. 4. De Raad komt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting tot de volgende beoordeling. 4.1. Het verlenen van zeer langdurig onbetaald verlof aan appellante, nog verlengd tot 15 oktober 2005, is, wat daarvan overigens zij, gebaseerd op tussen appellante en haar werkgever gemaakte, schriftelijk vastgelegde individuele afspraken en staat in dit geding als feitelijk gegeven vast. 4.2. Wat dit laatste betreft heeft de gemachtigde van het Uwv ter zitting niet ten onrechte erop gewezen dat appellante zelf heeft bewilligd in zodanig langdurig onbetaald verlof door zich ten tijde in geding wegens jarenlang verblijf in Frankrijk kennelijk niet zonder meer beschikbaar te stellen voor de arbeidsmarkt hier te lande. 4.3. Deze situatie vindt trouwens rechtens bevestiging hierin dat niet van expliciete besluitvorming van OPO is gebleken welke aan de situatie van onbetaald verlof een einde heeft gemaakt, terwijl er evenmin brieven van personele zaken van OPO zijn welke in die richting duiden. Veeleer blijkt ook uit schrifturen het tegendeel het geval te zijn. 4.4. Ten tijde van de ziekmelding op 18 april 2005 genoot appellante dan ook volgens de Raad onbetwistbaar onbetaald verlof. Daaraan doet als zodanig geen afbreuk dat de werkgever kennelijk tengevolge van die ziekmelding loon bij ziekte is gaan betalen. 4.5. De vigerende CAO-PO welke ter adstructie van het tegendeel in het geding is gebracht, kan naar het oordeel van de Raad, naar appellante trouwens zelf ook toegeeft, niet direct van toepassing worden geacht op appellante in haar specifieke arbeidsrelatie bij het openbaar onderwijs. Daarnaast is een bepleite spontane analoge toepassing van artikel G12 daarvan, inhoudende een stringenter afgepaalde verlofregeling, met als gevolg nietigheid van het beding om meer dan 18 maanden onbetaald verlof te verlenen volgens de Raad van te ver strekkende betekenis wegens het gemis van een daartoe te dezen nopende expliciete juridische grondslag. De nietigheid van het onderhavige beding tot een verder dan 18 maanden verleend onbetaald verlof blijkt overigens kennelijk in casu niet jegens de werkgever te zijn ingeroepen, naar de Raad moet vaststellen. 4.6. Op grond van het vorenstaande slaagt het hoger beroep van appellante niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking. 4.7. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2008. (get.) B.J. van der Net. (get.) A. Badermann. OA