
Jurisprudentie
BG1145
Datum uitspraak2008-10-22
Datum gepubliceerd2008-10-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708561/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708561/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 23 oktober 2003 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) op verzoek van NS Railinfrabeheer B.V. (thans Prorail B.V.) op grond van het Besluit geluidhinder spoorwegen de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting vanwege de spoorweg vastgesteld voor onder meer de woning van [appellant] aan de [locatie] te [plaats] vanwege een reconstructie van de Havenspoorlijn.
Uitspraak
200708561/1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en de vereniging Vereniging Verontruste Bewoners van Voorne, gevestigd te Oostvoorne,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2003 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) op verzoek van NS Railinfrabeheer B.V. (thans Prorail B.V.) op grond van het Besluit geluidhinder spoorwegen de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting vanwege de spoorweg vastgesteld voor onder meer de woning van [appellant] aan de [locatie] te [plaats] vanwege een reconstructie van de Havenspoorlijn.
Bij besluit van 25 oktober 2007 heeft het college het door [appellant] en de Vereniging Verontruste Burgers van Voorne (hierna: [appellant] en de Vereniging) hiertegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en de Vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 7 januari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Door [appellant] en de Vereniging zijn nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2008, waar [appellant] en de Vereniging, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.I. Leemans - van Koten, advocaat te Rotterdam, en ir. M.H. Bovy, zijn verschenen. Voorts is Prorail B.V., vertegenwoordigd door mr. W.J. Bosma, advocaat te Breda, en mr. M.A. Versloot, daar als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling heeft het eerder door het college in deze zaak genomen besluit op bezwaar vernietigd bij uitspraak van 13 juli 2005, in zaak nr. 200407033/1. In die zaak is door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening een deskundigenbericht uitgebracht (hierna: het deskundigenbericht).
2.2. [appellant] en de Vereniging voeren aan dat zij ten onrechte niet opnieuw zijn gehoord nadat het college het rapport van DGMR van 22 augustus 2007, dat betrekking heeft op de geluidbelasting op de woning [locatie], had ontvangen. Volgens [appellant] en de Vereniging is hierbij sprake van omstandigheden die na de gehouden hoorzitting bekend zijn geworden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang konden zijn. Naar aanleiding van dit rapport is bij het bestreden besluit een lagere hogere grenswaarde vastgesteld dan bij het primaire besluit. Volgens [appellant] en de Vereniging is hun bezwaar dan ook ten onrechte ongegrond verklaard.
2.2.1. Ingevolge artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
2.2.2. Bij het bestreden besluit is een hogere grenswaarde voor de woning [locatie] vastgesteld die lager is dan de bij het primaire besluit vastgestelde waarde. Deze lagere waarde is gebaseerd op het naar aanleiding van het advies van de bezwarencommissie uitgevoerde nader onderzoek naar de invloed van de geluidreducerende maatregelen aan de brug op de geluidbelasting op de woning van [appellant]. Het rapport waarin de resultaten van het onderzoek zijn neergelegd is pas na het nemen van het bestreden besluit aan [appellant] en de Vereniging toegezonden. Nu de lagere waarde is gebaseerd op dit rapport en het rapport aldus van aanmerkelijk belang is geweest voor het besluit, hadden [appellant] en de Vereniging in de gelegenheid gesteld moeten worden om gehoord te worden over dit rapport. Nu dit niet is gebeurd is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand gekomen. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De Afdeling zal in het hiernavolgende beoordelen of overigens geen grond voor vernietiging aanwezig is en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
2.3. Op 1 januari 2007 zijn de wet van 5 juli 2006, houdende wijziging van de Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase, Stb. 350) en het Besluit geluidhinder in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wet en dit besluit doorgevoerde wijzigingen niet van toepassing zijn op het geding.
2.4. [appellant] en de Vereniging voeren aan dat voor de woning [locatie] ten onrechte een hogere grenswaarde van 64 dB(A) is vastgesteld. Volgens hen kan de geluidbelasting verder worden gereduceerd als de rails ook op de aarden baan die naar de Suurhoffbrug leidt zouden worden geslepen en als de maximumsnelheid op de Suurhoffbrug en op de aarden wal zou worden aangepast.
2.4.1. Het college stelt dat een verlaging van de maximumsnelheid niet doelmatig is, daar de toegestane snelheid van 80 km/uur bedoeld is om vertragingen weg te nemen en om de expansieve groei van het goederenvervoer op de Havenspoorlijn, die deel uitmaakt van de Betuweroute, op te vangen. Voorts leidt een lagere maximale snelheid tot aanzienlijk hogere exploitatiekosten. Het slijpen van de rails is volgens het college niet zinvol, omdat de Havenspoorlijn veel wordt gebruikt door goederentreinen en de ruwe wielen van de goederentreinen een snelle slijtage van de spoorstaven veroorzaken, waardoor het effect van het slijpen slechts zeer tijdelijk zal zijn. Een zeer frequente herhaling van het slijpen is volgens het college moeilijk te realiseren, aangezien het spoor daarvoor vrijgehouden moet worden. Het plaatsen van schermen om de geluidbelasting ter plaatse van de woningen aan de Krimweg terug te dringen tot de voorkeursgrenswaarde is volgens het college te kostbaar, nu de kosten daarvan ongeveer 1,5 miljoen euro bedragen.
2.4.2. Op grond van artikel 11, vierde lid, van het Besluit geluidhinder spoorwegen (oud) kan een hogere grenswaarde dan de voorkeursgrenswaarde van 57 dB(A) worden vastgesteld als de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting, vanwege de spoorweg, van de gevel van de betrokken woningen tot de ingevolge het eerste of tweede lid geldende ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
2.4.3. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 13 juli 2005 reeds heeft overwogen is de Suurhoffbrug in dit geval maatgevend voor de geluidbelasting en is het niet mogelijk afdoende maatregelen aan de brug te treffen om de geluidbelasting tot het wettelijk aanvaardbare niveau terug te dringen. Bovendien blijkt dat de kosten van dergelijke overdrachtsmaatregelen dusdanig hoog zullen zijn dat ze niet in een redelijke verhouding staan tot de kosten voor het treffen van gevelmaatregelen aan de woning. Gelet op de motivering van het college heeft het zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] en de Vereniging voorgestelde maatregelen om de geluidbelasting terug te dringen overwegende bezwaren ontmoeten van vervoerskundige en financiële aard. Deze beroepsgrond faalt.
2.5. [appellant] en de Vereniging voeren aan dat de invoergegevens in het akoestisch rapport van 5 mei 2003 (hierna: het akoestisch rapport) dat onder meer aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, ontbreken. Zij stellen dat hierdoor niet zeker is dat bij de berekeningen is uitgegaan van een representatief bronvermogenniveau.
2.5.1. In het deskundigenbericht wordt vermeld dat de geluidemissie van de Suurhoffbrug maatgevend is voor het equivalente geluidimmissieniveau ter hoogte van de betrokken woningen. Niet aannemelijk is gemaakt dat het deskundigenbericht op dit punt onjuist is. Uit het akoestisch rapport blijkt dat een mogelijke onzekerheid over het bronvermogen van het goederenvervoer geen invloed heeft op het ter hoogte van de betrokken woningen te verwachten immissieniveau. Deze beroepsgrond faalt.
2.6. Volgens [appellant] en de Vereniging gaat het college er ten onrechte van uit dat de geluidbelasting niet verder zal toenemen. Zij stellen dat in het akoestisch rapport onvoldoende rekening is gehouden met de invloed van de Tweede Maasvlakte op de geluidbelasting ter plaatse. Voorts voeren zij aan dat het college er bij de besluitvorming ten onrechte van is uitgegaan dat het te gebruiken materieel op termijn stiller zal worden.
2.6.1. Het college stelt dat het bij de bepaling van de geluidbelasting op grond van de toelichting op het Reken- en meetvoorschrift railverkeerslawaai is uitgegaan van de verwachte situatie tien jaar na dato van het akoestisch onderzoek. Daarbij is uitgegaan van een forse groei van het goederenvervoer door de realisering van de Betuweroute. Het verkeer dat van de Tweede Maasvlakte afkomstig is, is in de verkeersprognose betrokken.
2.6.2. In hetgeen [appellant] en de Vereniging stellen ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de toename van het verkeer, afkomstig van de Tweede Maasvlakte. In het deskundigenbericht is vermeld dat de verwachte geluidreductie ten gevolge van de ontwikkeling van stiller materieel niet in mindering is gebracht op het immissieniveau bij de berekening van de hogere geluidgrenswaarden. Niet aannemelijk is gemaakt dat de bevindingen in het deskundigenbericht in zoverre onjuist zijn. Deze beroepsgrond faalt.
2.7. [appellant] en de Vereniging voeren aan dat in het akoestisch rapport ten onrechte geen rekening is gehouden met de overige geluidbronnen buiten het spoorweglawaai. Zij wijzen in dit kader met name op geluidhinder van auto's op de op- en afritten van de Suurhoffbrug.
2.7.1. Het wegverkeer op de op- en afritten van de Suurhoffbrug behoeft op grond van de Wet geluidhinder en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten niet te worden betrokken bij het akoestisch onderzoek. De geluidbelasting vanwege dit wegverkeer dient ingevolge artikel 2a van het Besluit geluidhinder spoorwegen (oud), in samenhang met artikel 157, derde lid, van de Wet geluidhinder wel te worden meegenomen bij de beoordeling van de gecumuleerde geluidbelasting. Bij de vaststelling van het bestreden besluit is rekening gehouden met de gecumuleerde geluidbelasting; deze bedraagt op [locatie] 69 dB(A). In het deskundigenbericht wordt vermeld dat het akoestisch klimaat door de spooraanpassing ter hoogte van de betrokken woningen aan de Krimweg niet verslechtert. Niet aangetoond is dat de bevindingen in het deskundigenbericht op dit punt onjuist zijn. Gelet hierop en gezien de hoogte van de gecumuleerde geluidbelasting is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een aanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting. Deze beroepsgrond faalt.
2.8. [appellant] en de Vereniging voeren aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de geluidbelasting op tuinen en met de aantasting van natuur- en landschapswaarden van het natuurgebied "Kleine Beer".
2.8.1. De Afdeling overweegt dat de geluidbelasting op tuinen en de aantasting van natuur- en landschapswaarden geen aspecten zijn die op grond van artikel 11, derde en vierde lid van het Besluit geluidhinder spoorwegen (oud) bij de besluitvorming moeten worden betrokken. Deze beroepsgrond faalt.
2.9. [appellant] en de Vereniging vrezen dat het woongenot ten gevolge van de geluidbeperkende maatregelen die aan de woningen moeten worden getroffen zal worden aangetast. Zij betwijfelen of aan de in artikel 13, eerste lid, van het Besluit geluidhinder spoorwegen (oud) waarde van 37 dB(A) zal kunnen worden voldaan.
2.9.1. In het deskundigenbericht wordt gesteld dat niet aannemelijk is dat de benodigde geluidbeperkende maatregelen, bij behoud van ventilatiebehoefte en voldoende kierdichting, van dien aard zullen zijn dat sprake is van een onaanvaardbare inbreuk op het woongenot. Evenmin is aannemelijk dat niet aan de binnengrenswaarde van 37 dB(A) kan worden voldaan. De Afdeling ziet geen aanleiding in zoverre aan de conclusies in het deskundigenbericht te twijfelen. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat artikel 13, eerste lid, van het Besluit geluidhinder spoorwegen (oud) niet in de weg staat aan de vaststelling van de hogere grenswaarde. Deze beroepsgrond faalt.
2.10. [appellant] en de Vereniging stellen dat sprake zal zijn van slaapverstoringen vanwege de hoge piekgeluidimmissieniveaus ten gevolge van het gebruik van de spoorweg.
2.10.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder h, van het Besluit geluidhinder spoorwegen (oud) wordt onder de geluidbelasting van een spoorweg verstaan: de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorverkeer op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten. In het Reken- en meetvoorschrift railverkeerslawaai is niet aangegeven dat bij het meten van het equivalente geluidniveau vanwege spoortrajecten als de onderhavige rekening moet worden gehouden met piekniveaus, zodat het college bij de vaststelling van de in geding zijnde hogere grenswaarde terecht geen rekening heeft gehouden met de piekgeluidbelasting vanwege de spoorweg. Deze beroepsgrond faalt.
2.11. De Afdeling zal gelet op het voorgaande bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
2.12. [appellant] en de Vereniging voeren aan dat het college hun verzoek om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar hebben moeten maken ten onrechte heeft afgewezen.
2.12.1. Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voorziet uitsluitend in de mogelijkheid om de kosten te vergoeden indien het primaire besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het primaire besluit is bij het bestreden besluit herroepen, omdat een na het nemen van het primaire besluit uitgevoerde bijstelling van de spoorrails ertoe leidde dat de bij het primaire besluit verleende hogere grenswaarde kon worden verlaagd. Aldus is sprake van veranderde omstandigheden die dateren van na het nemen van het primaire besluit, zodat het primaire besluit niet onrechtmatig was op het moment dat het werd genomen. Voor het veroordelen van het college in de proceskosten die [appellant] en de Vereniging in verband met de behandeling van het bezwaar hebben moeten maken bestaat dan ook geen aanleiding.
2.13. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 25 oktober 2007, kenmerk PZH-2007-525961;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellant] en de Vereniging Verontruste Bewoners van Voorne in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 660,88 (zegge: zeshonderdzestig euro en achtentachtig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Zuid-Holland aan [appellant] en de Vereniging Verontruste Bewoners van Voorne onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan [appellant] en de Vereniging Verontruste Bewoners van Voorne het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2008
407.