Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1151

Datum uitspraak2008-10-22
Datum gepubliceerd2008-10-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800565/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij uitspraak van 24 januari 2007 in zaak nr. 200609127/2 heeft de Afdeling een verzoek van [verzoeker] om de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2006 in zaak nr. 200605037/1 te herzien, afgewezen. De eerst vermelde uitspraak is aangehecht.


Uitspraak

200800565/1. Datum uitspraak: 22 oktober 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het verzoek van: [verzoeker], wonend te [woonplaats], om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2007 in zaak nr. 200609127/2. 1. Procesverloop Bij uitspraak van 24 januari 2007 in zaak nr. 200609127/2 heeft de Afdeling een verzoek van [verzoeker] om de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2006 in zaak nr. 200605037/1 te herzien, afgewezen. De eerst vermelde uitspraak is aangehecht. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2008, heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht de uitspraak van 24 januari 2007 te herzien. De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 oktober 2008, waar [verzoeker] in persoon en het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk (hierna: het college), vertegenwoordigd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 39, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, kan de Afdeling een onherroepelijk geworden uitspraak op verzoek van een partij herzien op grond van feiten of omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. 2.2. Aan zijn verzoek heeft [verzoeker] ten grondslag gelegd dat hij eerst naar aanleiding van een brief van het college van 8 januari 2008 op de hoogte is geraakt van het feit dat geen vergunning is aangevraagd of verleend voor het hebben van een in- en uitrit op het kampeerterrein aan de [locatie] te [plaats]. De uitspraak van de Afdeling van 29 november 2006 betrof de verlening van een vergunning voor het houden van een kampeerterrein in de zin van de destijds geldende Wet op de openluchtrecreatie. Bij de vraag, welke eisen daarbij aan de randbeplanting moesten worden gesteld, speelde de bestaande in- en uitrit van het kampeerterrein weliswaar een rol, maar of voor het hebben daarvan een uitwegvergunning was verleend, was daarbij niet doorslaggevend. Derhalve zou de door [verzoeker] gestelde omstandigheid, indien deze bij de Afdeling bekend zou zijn geweest, niet hebben kunnen leiden tot een andere uitspraak dan die de Afdeling op 24 januari 2007 heeft gedaan. 2.3. Het verzoek dient te worden afgewezen. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Van Hardeveld voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2008 312-582.