Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1257

Datum uitspraak2008-10-21
Datum gepubliceerd2008-10-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/620121-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dodelijk ongeval, rechtbank acht tijdelijk bewustzijnsverlies aannemelijk derhalve vrijspraak artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 en OVAR artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 op grond van AVAS.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/620121-07 Uitspraak d.d. : 21 oktober 2008 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [voornamen] geboren op : [geboortedatum] adres : [adres] plaats [plaats] 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 oktober 2008. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: hij op of omstreeks 15 juni 2007 te [plaats], in elk geval in de gemeente [naam gemeente], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto, merk Mercedes), daarmede rijdende over de weg, de [naam weg] (komende uit de richting [plaats]), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, op een zodanige manier te rijden en/of te sturen dat hij met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zich geheel of gedeeltelijk heeft begeven op de linkerweghelft, welke weghelft was bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer, op het moment dat een hem, verdachte, tegemoetkomend motorrijtuig (bedrijfsauto, merk Seat) zo dicht genaderd was dat een aanrijding of botsing tussen beide motorrijtuigen is ontstaan, door welk verkeersongeval: a. [slachtoffer 1], zijnde een inzittende van die Seat, werd gedood; b. [slachtoffer 2], zijnde de bestuurder van die Seat, werd gedood althans zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan; c. [slachtoffer 3], zijnde een inzittende van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zwaar lichamelijk letsel (inwendige bloedingen, een miltscheur en een nierkneuzing) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;(artikel 6 Wegenverkeerswet 1994) althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen: hij op of omstreeks 15 juni 2007 te [plaats], in elk geval in de gemeente [naam gemeente], als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de [naam weg] (komende uit de richting [plaats]), en toen aldaar op een zodanige manier heeft gereden en/of gestuurd dat hij met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zich geheel of gedeeltelijk heeft begeven op de linkerweghelft, welke weghelft was bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer, op het moment dat een hem, verdachte, tegemoetkomend motorrijtuig (bedrijfsauto, merk Seat) zo dicht genaderd was dat een aanrijding of botsing tussen beide motorrijtuigen is ontstaan, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.(artikel 5 Wegenverkeerswet 1994) De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd. Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewijsoverwegingen 7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 7 oktober 2008 gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. Verdachte was vermoeid en niet tot besturen van een motorrijtuig in staat. Hij had zich dat, voorafgaande aan het ongeval toen hij het stuur overnam van [slachtoffer 3], moeten realiseren. Hierdoor heeft verdachte een grove verkeersfout gemaakt. Daarbij heeft medisch onderzoek uitgewezen dat er geen sprake was van een black-out. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Er is geen sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 nu verdachte naar alle waarschijnlijkheid buiten bewustzijn was. Hiervoor pleit de omstandigheid dat blijkens getuigenverklaringen verdachte al langere tijd keurig weggedrag vertoonde en plots naar links stuurde. Ook het ontbreken van remsporen maken het aannemelijk dat verdachte op dat moment niet bij kennis was. Voor zover al vast zou komen te staan dat verdachte voorafgaande aan het ongeluk gegeeuwd zou hebben, maakt dat niet dat verdachte al niet meer tot behoorlijk besturen in staat was. Verdachte is juist gaan rijden omdat de bijrijder wegens vermoeidheid niet meer kon rijden. De conclusie van de keuringsartsen die verdachte onderzocht hebben is dat er sprake was van een wegraking zonder duidelijke origine, mogelijk een vasovagale collaps (flauwvallen als gevolg van een tijdelijk zuurstofgebrek). Omdat uit vorengenoemde blijkt dat verdachte is weggeraakt kan verdachte geen schuld worden aangerekend hij wist immers niet dat hij kon weg raken en had dat ook nooit eerder ervaren. De raadsman verzoekt daarom om ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde. 7.2 Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd. Uit het ter plaatse uitgevoerde technisch onderzoek, de verklaring van de bij het ongeval betrokken getuigen en de verklaring van verdachte komt het navolgende naar voren. Op 15 juni 2007 omstreeks 15.00 uur reed verdachte in de door hem bestuurde bestelbus (Mercedes Vito) over de [naam weg] komende uit de richting [plaats] in de richting [plaats]. Ter hoogte van hectometerpaal 3.1, in een (gezien vanuit verdachtes rijrichting) flauwe bocht naar rechts reed verdachte zodanig, dat de door hem bestuurde bestelbus de rechterrijbaan verliet en de middenas van de weg, die in verdachtes rijrichting was gemarkeerd met een onderbroken/doorgetrokken witte streep, overschreed. Verdachtes voertuig kwam vervolgens frontaal in botsing met de hem tegemoetkomende Seat die een aanhangwagen trok. Tengevolge van die frontale botsing is de duopassagier van de Seat, [slachtoffer 1] ter plaatse overleden en is de bestuurder van deze auto [slachtoffer 2] daags later in het Radboud ziekenhuis te Nijmegen overleden. De bestuurder van de Mercedes Vito en diens medepassagier zijn zwaargewond naar het ziekenhuis overgebracht. Geen van de bij de aanrijding betrokken voertuigen vertoonde — vóór de aanrijding — technische gebreken. Tijdens de aanrijding was het dag, het was droog en het wegdek was droog. Er waren geen atmosferische omstandigheden die het zicht belemmerden. Geen van de bij de aanrijding betrokken voertuigen reed met een hogere snelheid dan de ter plekke toegestane snelheid van 80 km per uur. Voorop stelt de rechtbank dat voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 sprake moet zijn van een aanmerkelijke schuld. Een lichtere vorm van schuld is hiervoor onvoldoende. Ingevolge de zogenaamde Garantenstellung leidt een door een automobilist gemaakte fout, bijvoorbeeld het verkeerd inschatten van een verkeerssituatie, al gauw tot een aanmerkelijk schuld omdat dit soort fouten op grond van de maatschappelijke verantwoordelijkheid die op een verkeersdeelnemer rust niet gemaakt hadden mogen worden. Het dusdanig overschrijden van de middenas dat dit leidt tot een aanrijding met het tegemoetkomend verkeer is een dusdanige verkeersfout die in beginsel aanleiding geeft te veronderstellen dat er sprake is van aanmerkelijke schuld. Vervolgens komt de vraag aan de orde of er in het concrete geval aanleiding is om op deze gedachtegang een uitzondering te maken. De rechtbank betrekt bij deze afweging de volgende omstandigheden. Uit het vorengenoemde feitelijk relaas komt naar voren dat verdachte in plaats van met de flauwe bocht naar rechts mee te sturen rechtdoor heeft gestuurd, waardoor hij op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer is terechtgekomen. Ook blijkt hieruit dat verdachte de aanrijding op geen enkele wijze heeft zien aankomen, dit gelet op de verklaring van de [getuige 1], die achter de auto van de slachtoffers reed, dat verdachte de bocht helemaal niet heeft genomen maar gewoon rechtdoor reed. Niet blijkt van enige poging van verdachte om de aanrijding te voorkomen door te pogen weg te sturen en/of te remmen. Verdachte heeft verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij op de betreffende weg reed met een snelheid van ongeveer 70 à 80 km per uur en zich niets kon herinneren van de aanrijding. Verdachte heeft verklaard dat hij zich pas realiseerde dat hij betrokken was geweest bij een ongeval toen hij op een gegeven moment in de auto langs de weg stond en zijn gordel losmaakt werd. Er zijn daarnaast geen aanwijzingen dat verdachtes aandacht van het verkeer, op het moment van het ongeval, zou zijn afgeleid omdat hij met iets anders dan het besturen van zijn auto is bezig geweest. Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat verdachte voor het ongeval heeft gegeeuwd, zijn er geen concrete omstandigheden aan te wijzen die aannemelijk zouden kunnen maken waarom verdachte tijdens het autorijden in slaap zou zijn gesukkeld. Het enkele gegeven is daarvoor onvoldoende. Verdachte was een gezonde man waarbij er tijdens het ongeval geen sprake was van middelengebruik dat de rijvaardigheid negatief zou kunnen beïnvloeden. Al met al is de rechtbank van oordeel dat er in deze zaak geen duidelijke oorzaak is aan te wijzen die verklaart dan wel aannemelijk maakt waarom verdachte op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer is gekomen. Verdachte stelt dat er sprake is geweest van een bewustzijnsverlies dan wel black-out. Hoewel de diverse deskundigen die de verdachte heeft geraadpleegd geen duidelijke oorzaak hebben kunnen aanwijzen voor een eventuele black-out, blijkt wel uit de medische stukken dat een vooraf onaangekondigd en later niet meer vast te stellen bewustzijnsverlies kan voorkomen. Nu er voorts geen andere duidelijke oorzaak is aan te wijzen waarom de auto van verdachte plots op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer geraakte zal de rechtbank in het voordeel van de verdachte uitgaan van een tijdelijk bewustzijnsverlies. Dat maakt dat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte zal dan ook van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken. 7.3 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. 7.4 Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde Verdachte verklaart dat hij op 15 juni 2007 met zijn collega [slachtoffer 3] onderweg was vanuit Kerkrade waarbij hij rond 15.00 uur het stuur van zijn collega had overgenomen omdat deze te vermoeid was om de auto te besturen. Op de [naam weg], ter hoogte van [plaats], onderweg naar het depot van hun werkgever, reden ze ongeveer 70 km/u. Verdachte herinnert zich nog dat hij een flauwe bocht naderde en kan zich vanaf dat moment niets meer herinneren . [getuige 2] verklaart dat zij op 15 juni 2007 vanaf de [naam weg] achter verdachtes voertuig reed. Ze zag ter hoogte van [plaats] dat verdachtes voertuig een zwieper naar links maakte waarbij verdachtes voertuig op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer terecht kwam. De getuige verklaart verder dat er zich geen obstakels op de weghelft van verdachte bevonden en dat verdachte zich aan de aldaar geboden snelheid hield. [getuige 3] verklaarde dat hij zich op 15 juni omstreeks 15.00 uur als tweede voertuig achter verdachtes voertuig reed en zag dat verdachte zijn voertuig zonder enige aanleiding naar links stuurde waarbij verdachtes voertuig tegen een tegenligger aanreed. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 15 juni 2007 te [plaats], als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de [naam weg] (komende uit de richting [plaats]), en toen aldaar op een zodanige manier heeft gereden en/of gestuurd dat hij met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zich geheel of gedeeltelijk heeft begeven op de linkerweghelft, welke weghelft was bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer, op het moment dat een hem, verdachte, tegemoetkomend motorrijtuig (bedrijfsauto, merk Seat) zo dicht genaderd was dat een aanrijding of botsing tussen beide motorrijtuigen is ontstaan, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, enhet verkeer op de weg werd gehinderd. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende overtreding: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De overtreding is strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994. 9. De strafbaarheid van verdachte Door de raadsman is gesteld dat, wanneer het subsidiair ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, er sprake is van afwezigheid van alle schuld van verdachte aan het bewezenverklaarde omdat er sprake is geweest van een onverwachte bewustzijnstoornis in het lichaam van verdachte waardoor deze de macht over het stuur heeft verloren waardoor een ernstig verkeersongeval is veroorzaakt. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt: Nu verdachte blijkens het onder 7.2 overwogene naar het oordeel van de rechtbank geen enkel verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het ongeval omdat het aannemelijk is dat verdachte tijdelijk zijn bewustzijn is verloren, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet strafbaar is. Verdachte zal derhalve met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde dienen te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. 10. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wegenverkeerswet 1994 art. 5, 177 BESLISSING De rechtbank: verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste feit gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; acht verdachte niet strafbaar; ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging. Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, J.H.M. Delnooz-Engels en W.A.H.J. Poppeliers, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.A.H. Peters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 21 oktober 2008. Mr. W.A.H.J. Poppeliers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. Typ: FPET