
Jurisprudentie
BG1403
Datum uitspraak2008-10-10
Datum gepubliceerd2008-10-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4223 AAWAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4223 AAWAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering AAW/WAO-uitkering. Voldoende rekening gehouden met beperkingen? Overschijding redelijke termijn. Besluitvorming door het Uwv heeft 18 maanden in beslag genomen.
Uitspraak
07/4223 AAWAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 11 juni 2007, 06/547 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2008. Appellant is in persoon verschenen bijgestaan door mr. Weldam, voornoemd. Voor het Uwv is verschenen A.G.G. Schoonderbeek.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 26 april 2000, 98/3915 AAW, heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 19 mei 1995 beoordeeld.
1.2. Bij besluit van 15 maart 2002 heeft het Uwv geweigerd appellant per 19 mei 1995 uitkeringen krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen op de grond dat hij op en na die datum minder dan 25%, onderscheidenlijk minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
1.3. Bij besluit van 19 december 2002 heeft het Uwv onder meer het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 maart 2002 ongegrond verklaard.
1.4. De rechtbank heeft bij uitspraak van 3 juni 2003 het beroep van appellant tegen het besluit van 15 maart 2002 ongegrond verklaard.
1.5. Bij uitspraak van 18 mei 2005 heeft de Raad geoordeeld dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 19 mei 1995 op een juiste medische grondslag berust. De Raad heeft evenwel geconstateerd dat aan het besluit van 15 maart 2002 om appellant geen AAW/WAO-uitkering toe te kennen per 19 mei 1995 geen arbeidskundig onderzoek ten grondslag ligt, welk gebrek niet in bezwaar is hersteld. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank van 3 juni 2003 dan ook in zoverre vernietigd, alsmede het besluit van 19 december 2002 en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van zijn uitspraak.
1.6. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 maart 2002 bij besluit van 17 maart 2006 wederom ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 17 maart 2006 ongegrond verklaard. Daarbij is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het Uwv uitgaande van de vastgestelde belastbaarheid van appellant op goede gronden tot de conclusie kon komen dat appellant de geduide functies van magazijnbediende verpakkingen, inpakker van koekjes, samensteller, loempiavouwer, monteur/stapelaar, monteur koffiezetters en bediener stikautomaten kan vervullen. De rechtbank heeft appellant in het bijzonder niet gevolgd in zijn stelling dat zijn beperkingen op de aspecten “luchtverplaatsing” en “concentraties stof, rook, gas en/of damp” een beletsel vormen voor het vervullen van deze functies. Daartoe heeft de rechtbank in haar uitspraak, waarin appellant is aangeduid als eiser en het Uwv als verweerder, onder meer het volgende overwogen:
“Blijkens de functie-omschrijving komt in de functie inpakker van koekjes (Fb-code 9717) sterke luchtverplaatsing incidenteel voor, namelijk in de vorm van tocht bij openstaande magazijndeuren. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat, nu sterke luchtverplaatsing slechts incidenteel voorkomt, de functie geschikt moet worden geacht voor eiser. Uit de beschikbare medische informatie, de rechtbank verwijst naar de rapportage van de verzekeringsarts van 2 augustus 1995, gedingstuk B 3.11 tot en met 3.14, blijkt op geen enkele wijze dat eiser in het geheel niet blootgesteld mag worden aan sterke luchtverplaatsing. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat tevens van een werkgever in redelijkheid gevergd kan worden dat een adequate voorziening getroffen wordt teneinde de sterke luchtverplaatsing te voorkomen indien en voorzover zulks onverwacht nodig mocht blijken te zijn voor eiser.
Met betrekking tot de concentraties stof, rook, gas en/of damp is de rechtbank evenals verweerder van oordeel dat de geduide functies geschikt geacht moeten worden voor eiser. In de geduide functies gaat het slechts om geringe concentraties stof, rook, gas en/of damp, terwijl uit de reeds genoemde rapportage van de verzekeringsarts blijkt dat eiser beperkt is ten aanzien van werk in een stoffige omgeving. Tevens blijkt uit de rapportage van de
verzekeringsarts die mede gebaseerd is op de informatie van de kno-arts van 15 augustus 1995, dat de overgevoeligheid voor allerlei gassen en dampen niet kan worden bevestigd, zodat ook hierin geen reden wordt gezien om de functie monteur/samensteller elektrische apparatuur (Fb-code 8533) waar gewerkt wordt met onder andere een lijm(lucht-)schroevendraaier en een soldeerpistool, ongeschikt te achten voor eiser.”.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald zijn stelling dat hij in verband met zijn beperkingen op de aspecten “luchtverplaatsing”en “concentraties stof, rook, gas en/of damp” de geduide functies niet kan vervullen. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de functies voor hem niet passend zijn heeft hij overgelegd een rapport, gedateerd 6 augustus 2008, van de arbeidsdeskundige J.M.R. Versteeg.Voorts heeft appellant betoogd dat door toedoen van het Uwv de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Naar zijn mening dient op deze grond het besluit van 17 maart 2007 te worden vernietigd en in het voetspoor daarvan eveneens de aangevallen uitspraak.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Gelet op zijn uitspraak van 18 mei 2005 heeft in dit geding als uitgangspunt te gelden de vastgestelde belastbaarheid van appellant, zoals die blijkt uit de ook door de rechtbank genoemde verzekeringsgeneeskundige rapportage van 2 augustus 1995, de verwoording belastbaarheid van appellant en het aan deze verwoording belastbaarheid ten grondslag liggende, door de Raad opgevraagde FIS scoreformulier. Hieruit blijkt dat appellant beperkt is voor zware rugbelasting en voor werk in een stoffige omgeving, dit laatste in verband met zijn allergie voor huisstofmijten en voorjaarsboompollen. In het licht hiervan kan de Raad zich vinden in de hierop betrekking hebbende overwegingen van de rechtbank en maakt die dan ook tot de zijne.
Voorts is appellant beperkt geacht voor blootstelling aan sterke luchtverplaatsing. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat, nu sterke luchtverplaatsing slechts incidenteel voorkomt, de functie inpakker koekjes (fb-code 9717) geschikt moet worden geacht voor appellant. Uit de onder 4.1. genoemde verzekeringsgeneeskundige rapportage, verwoording belastbaarheid en FIS scoreformulier blijkt niet dat appellant in het geheel niet aan sterke luchtverplaatsing mag worden blootgesteld.
4.2. Het door appellant overgelegde rapport maakt het vorenstaande niet anders. De door appellant geraadpleegde arbeidsdeskundige is er namelijk ten onrechte vanuit gegaan dat de psychische belastbaarheid van appellant beperkt is. Daarvan is geen sprake.
4.3. Met betrekking tot het beroep van appellant op artikel 6 van het EVRM overweegt de Raad dat het Uwv eerst bij besluit van 15 maart 2002 heeft beslist omtrent appellants aanspraken per 19 mei 1995. Sedert de ontvangst van het hiertegen op 26 april 2002 door appellant ingediende bezwaarschrift loopt de procedure al zes en een half jaar. Van een overschrijding van de redelijke termijn is dan ook zeker sprake. Het Uwv heeft op het bezwaar bijna acht maanden later beslist en wel op 19 december 2002. Na de uitspraak van de Raad van 18 mei 2005 heeft het tien maanden geduurd voordat het Uwv zijn besluit van 17 maart 2006 heeft genomen. In totaal heeft de besluitvorming door het Uwv 18 maanden in beslag genomen. Gelet op dit bestuurlijke aandeel in de overschrijding van de redelijke termijn ziet de Raad grond onder vernietiging van de aangevallen uitspraak het inleidend beroep tegen het besluit van 17 maart 2006 gegrond te verklaren en dit besluit te vernietigen.
5. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1. en 4.2. is overwogen, acht de Raad tevens termen aanwezig om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten.
6. Tevens acht de Raad termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant, welke kosten worden begroot op € 1.288,- voor in beroep en in hoger beroep verleende rechtsbijstand en € 44,88 voor reiskosten, totaal € 1.332,88.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 17 maart 2006 gegrond en vernietigt dit besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant ten bedrage van € 1.332,88, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant betaalde griffierecht van in totaal € 145,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.D.F. de Moor.
GdJ