Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1419

Datum uitspraak2008-10-23
Datum gepubliceerd2008-10-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-001348-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

307 Sr. Verdachte wordt veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf ter zake van dood door schuld. Doodsoorzaak: een combinatie van toxicologische factoren, longfunctiestoornis en ademhalingsbeperking. Nadat verdachte zijn vriendin in bewusteloze toestand - na het gebruik van heroïne - had aangetroffen, heeft hij nagelaten (medische) hulp in te roepen. Hij heeft haar naar een badkamer gesleept en haar daar in hulpeloze toestand achtergelaten, waarna zij is overleden.


Uitspraak

Parketnummer: 20-001348-07 Uitspraak : 23 oktober 2008 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 23 maart 2007 in de strafzaak met parketnummer 03-703400-06 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats], [adres], waarbij de verdachte van de hem onder primair ten laste gelegde "moord" c.q "doodslag", van de onder subsidiair ten laste gelegde "zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend" en van de meer subsidiair ten laste gelegde "dood door schuld" werd vrijgesproken. Hoger beroep De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende: - de verdachte zal vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde; - de verdachte ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het beroepen vonnis moet worden bevestigd. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het hof - indien het toch tot enige bewezenverklaring zou komen - bij de strafoplegging rekening zal houden met de omstandigheid dat de verdachte een vrijwel blanco strafblad heeft, met de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en voorts met de lange tijd die het onderzoek in eerste aanleg heeft geduurd, alsmede met de lange termijn die is verstreken alvorens de zaak in hoger beroep werd aangebracht. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd. Tenlastelegging Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat: primair hij op of omstreeks 30 juli 2006 in de gemeente Maastricht opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte een of meermalen (telkens) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [slachtoffer] met kracht geslagen, gestompt en/of geschopt en/of samendrukkend geweld op de hals/keel van die [slachtoffer] toegepast, in elk geval krachtig geweld toegepast op het hoofd en/of de hals/keel en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; subsidiair hij op of omstreeks 30 juli 2006 in de gemeente Maastricht aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door een of meermalen (telkens) opzettelijk die [slachtoffer] met kracht te slaan, te stompen en/of te schoppen en/of samendrukkend geweld op de hals/keel van die [slachtoffer] toe te passen, in elk geval krachtig geweld toe te passen op het hoofd en/of de hals/keel en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer], terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] tengevolge heeft gehad; meer subsidiair hij op of omstreeks 30 juli 2006 in de gemeente Maastricht, (roekeloos) (althans) zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onoplettend en/of nalatig heeft gehandeld jegens [slachtoffer], met wie hij verdachte daar toen in een hotelkamer verbleef, door toen en daar ten aanzien van die [slachtoffer], van wie hij verdachte wist dat zij (diverse) verdovende middelen had gebruikt, toen hij zag en/of bemerkte dan zij onwel geworden was en/of bij hem de indruk wekte bewusteloos te zijn, na te laten onmiddellijk dan wel tijdig (medische) hulp in te schakelen, en/of - zonder enige (deugdelijke) medische opleiding en/of onder invloed van verdovende middelen - door zeer krachtig samendrukkend geweld toe te passen op het bovenlichaam van die [slachtoffer], en/of vervolgens zonder redelijk doel haar vanaf haar bed te verplaatsen naar de bij die hotelkamer behorende toilet en/of douchecel en/of haar daar - in die douchecel - onbewaakt en/of in hulpeloze toestand, in elk geval verstoken van (medische) hulp, achter te laten, door/bij welk handelen en/of nalaten van verdachte het aan diens schuld te wijten is, dat die [slachtoffer] is overleden. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak Het hof acht uit het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. In het bijzonder acht het hof op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet bewezen dat verdachte met voorbedachten rade zou hebben gehandeld, dan wel dat bij hem opzet bestond op het doden van dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer]. Met betrekking tot het meer subsidiair tenlastegelegde A.1 Het hof stelt het volgende vast.1 Op 28 juli 2006 zijn de verdachte en zijn vriendin [slachtoffer] per auto vanuit Frankrijk naar Maastricht gereisd.2 Op 29 juli 2006, omstreeks 14.00 uur, hebben zij hun intrek genomen in kamer 15 van hotel "naam hotel" te Maastricht.3 Op 30 juli 2006 omstreeks 14.00 uur is de verdachte door twee schoonmakers aangetroffen in een gang van het hotel. Zij zagen dat hij kamer 15 opende met een sleutel en hoorden dat hij begon te schreeuwen. Zij zagen dat er water onder de douchedeur uitkwam. De mannelijke schoonmaker heeft vervolgens de douchedeur geopend. De vrouwelijke schoonmaker zag vervolgens een vrouw half liggend in de douchebak zitten. Zij zag dat de vingers van de vrouw blauw waren.4 Omstreeks 14.04 uur is door een medewerker van het hotel de ambulancedienst gebeld. De ambulance was om 14.15 uur ter plaatse. Ambulanceverpleger [getuige 4] zag vervolgens een naakte vrouw in de douchebak van kamer 15 liggen. [getuige 4] heeft vervolgens vastgesteld dat zij niet meer ademde, dat zij koud aanvoelde en dat zij wijde pupillen had.5 Op 7 augustus 2006 is door verbalisant [verbalisant 8], hulpofficier van justitie in het arrondissement Maastricht, aangifte aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Maastricht gedaan van vinding van het lijk van [slachtoffer].6 Op 30 juli 2006 werd de lijkschouw van het lijk van [slachtoffer] verricht door de gemeentelijke lijkschouwer van de gemeente Maastricht. Op 7 augustus 2006 is door [verbalisant 1], proces-verbaal van de onnatuurlijke dood van [slachtoffer] opgemaakt.7 Op 1 augustus 2008 is door de patholoog-anatoom dr. R. Visser sectie verricht op het lijk van [slachtoffer]. Zijn conclusie met betrekking tot de oorzaak van de dood van [slachtoffer] houdt in: "Bij [slachtoffer], oud 38 jaren, kon het intreden van de dood worden verklaard door een combinatie van toxicologische factoren, longfunctiestoornis en ademhalingsbeperking (verstikking)."8 Door deskundige I.J. Bosman, apotheker-toxicoloog werkzaam bij het NFI, is op 14 december 2006 een toxicologisch onderzoek uitgevoerd, waarbij in het (femoraal) bloed van het [slachtoffer] een hoge concentratie morfine (0,30 mg/l) is aangetoond die past bij recent gebruik van een grote hoeveelheid morfine of heroïne. Tevens zijn bij dat onderzoek sporen van cocaïne en omzettingsproducten van cocaïne in het bloed van het slachtoffer gevonden.9 A.2 De verdachte is tijdens het opsporingsonderzoek veelvuldig door de politie gehoord en heeft ook tijdens de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep een verklaring afgelegd. Zakelijk samengevat houden zijn verklaring het volgende in. Op enig moment in de avond van 29 juli 2007 zijn de verdachte en [slachtoffer] naar het centrum van Maastricht gegaan, waar de verdachte een hoeveelheid heroïne en cocaïne heeft gekocht.10 De verdachte en [slachtoffer] zijn vervolgens teruggegaan naar hun hotelkamer, waar zij rond middernacht zijn aangekomen.11 Op de hotelkamer hebben zij vervolgens samen een hoeveelheid van de gekochte drugs gebruikt. Vervolgens is de verdachte in slaap gevallen.12 De verdachte is in de ochtend van 30 juli 2006 rond 7.00 uur wakker geworden. Hij zag vervolgens dat zijn vriendin er vreemd uitzag. Hij zag dat zij een wit/grijze kleur had. Hij zag voorts dat er braaksel in haar mondhoeken zat. De verdachte heeft vervolgens aan zijn vriendin geschud en heeft meerdere keren aan haar hals gevoeld, maar voelde geen hartslag. Hij zag dat haar ogen naar achteren draaiden.13 De verdachte heeft vervolgens hartmassage toegepast door meerdere keren met zijn handen op elkaar krachtig op het borstbeen van [slachtoffer] te duwen.14 De verdachte dacht dat de keel van [slachtoffer] dicht zat en heeft met vingers in haar mond gevoeld. Daarvoor moest hij haar mond openmaken. Hij zag dat er braaksel uit de mond van [slachtoffer] kwam. Hij heeft haar vervolgens uit het bed verplaatst naar de badkamer van de hotelkamer. In de badkamer heeft hij haar losgelaten en vervolgens en aantal keren onder de ribben gepakt en naar boven getrokken. Daarna heeft hij haar op het toilet gezet en is hij teruggegaan naar het slaapgedeelte van de hotelkamer.15 De verdachte heeft vervolgens de hotelkamer rond 8.00 uur verlaten en heeft in de buurt van het hotel hashish gekocht en een joint gerookt. Ongeveer een uur later is hij naar de hotelkamer teruggekeerd.16 Daar zag hij dat [slachtoffer] naar links was gevallen en met haar hoofd tegen de muur lag. De verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens naar de douche gebracht omdat hij het wilde doen voorkomen dat zij een ongeluk in de douche had gehad. De verdachte heeft [slachtoffer] in de douche losgelaten, waarbij zij tamelijk hard met haar hoofd tegen de douchewand aan is gevallen.17 Hij zag dat zij wit van kleur was en dat haar ogen rood/blauw gekleurd waren.18 De verdachte heeft vervolgens omstreeks 10.30 uur een kraan in de douche, waar [slachtoffer] op de grond lag, aangezet en heeft daarop de hotelkamer opnieuw verlaten. Hij is daarna naar de bar van het hotel gegaan en heeft een aantal partijen biljart gespeeld met een andere hotelgast.19 A.3 Het deskundigenrapport van het NFI, opgemaakt door dr. R. Visser, arts en patholoog, d.d. 11 januari 2007, houdt naast de hiervoor vermelde conclusie - voor zover hier van belang - het volgende in: Bij het onderzoek van het lijk van [slachtoffer], geboren op 27 oktober 1967, is het navolgende gebleken: A. Het was het lijk van een vrouw met: B. Een enigszins gezwollen, gestuwd hoofd met onderhuidse bloeduitstorting: a. Ter plaatse van beide bovenoogleden b. Links achterwaartse zijde van het hoofd (afmeting ca 12 x 12 cm) c. Ter plaatse van de rechter slaapstreek d. Ter plaatse van de zij-/achterwaartse zijde van het behaarde hoofd e. Binnenzijde van beide (gezwollen) lippen, met meerdere slijmvliesbeschadigingen. D. Meerdere blauwe plekken (onderhuidse bloeduitstorting) ter plaatse van beide bovenarmen, linker zijde rug (nabij de linker arm) en enkele (nauwelijks zichtbare) blauwe plekken ter plaatse van het linker onderbeen. E. Meerdere bloeduitstortingen in de oppervlakkige en ook diepe weefsels van de hals. F. Kleine bloeduitstorting aan de rechter zijde van de tong. G. Breuk van meerdere ribben (2e t/m 6e rib rechts en 3e t/m 6e rib links alsmede het borstbeen, met vaalrode huidverkleuring van de huid en kneuzing van de onderhuidse vetweefsels ter plaatse. H. Zware, bloedrijke longen (gewicht: 1525 gram; normale longgewicht: ca 900 gram) met recent ontstane (beginnende) longontsteking (z.g. "bronchopneumonie"). J. Er waren (behalve sub H) geen ziekelijke orgaanafwijkingen, die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis geweest zouden kunnen zijn. L. Uitslag toxicologisch onderzoek (zaaknummer 2006.07.31.003 van de afdeling toxicologie van het N.F.I.), zie bijgevoegd rapport; conclusie: "1. In het bloed en de urine van [slachtoffer] is geen alcohol aangetoond. In het hersenweefsel zijn geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van vluchtige lichaamsvreemde stoffen. In het bloed zijn opiaten (morfine, codeïne, papaverine, noscapine), cocaïne met omzettingsproducten (benzoylecgonine en methylecgonine) en paracetamol en fenacetine aangetoond. 2. Het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer] ten tijde van het overlijden kan zijn beïnvloed door de aanwezige opiaten en cocaïne. 3. De hoge morfine concentratie, in combinatie met de codeïne en cocaïne, kan een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden van [slachtoffer]. Het overlijden van [slachtoffer] kan op grond van de toxicologische resultaten niet op voorhand worden verklaard (zie toelichting). 4. In het haar van [slachtoffer] werden morfine, cocaïne, omzettingsproducten van cocaïne (benzoylecgonine en methylecgonine) en mogelijk amfetamine aangetoond. Actieve inname van morfine kan niet worden geconcludeerd. De concentratie van cocaïne duidt op actieve inname van cocaïne in de periode van 1 a 1,5 maand voor het overlijden."20 M. Uitslag ouderdomsbepaling letsels (TFI06-65057 van de afdeling Pathologie van het VU Medisch Centrum te Amsterdam), zie bijgevoegd rapport; conclusie: "I: huidresectie (linker arm achter): huid met oppervlakkige reactieve veranderingen alsmede haemorrhagie (bloeduitstorting). De haemorrhagie toont minimale vitale (bij leven) reacties. Het oppervlakkig deel van het letsel toont een beeld dat beter past bij circa 30 tot 60 minuten dan bij 2 dagen. De haemorrhagie toont een beeld van een zeer recent voor de dood, mogelijk tijdens het intreden van de dood opgelopen letsel, waarbij het niet uitgesloten is dat deze fase zelfs na het intreden van de dood is opgelopen. II: huidresectie (linker arm achter/links): huid met vitale wondreactie. Het beeld past beter bij een kort voor de dood opgelopen letsel dan bij een postmortaal gevormd letsel. Het beeld past niet bij een letsel van twee dagen. III: huidresectie (linker arm voorzijde): huid met vitale wondreactie waarbij het beeld beter past bij een letsel van circa 1 uur of wat langer dan bij een letsel dat na de dood is opgelopen. Het beeld past niet bij een letsel van 2 dagen oud. IV: huidresectie (rechter arm): huid met vitale wondreactie waarbij het beeld beter past bij een letsel van circa 1 uur of wat langer dan bij een letsel dat na de dood in opgelopen. Het beeld past niet bij een letsel van 2 dagen oud. V: weke delen resectie (hals): weke delen met vitale wondreactie waarbij het beeld beter past bij een letsel van circa 1 uur of wat langer dan bij een letsel dat na de dood in opgelopen. Het beeld past niet bij een letsel van 2 dagen oud. VI: Controlehuid met reactieve veranderingen. N.B.: sub M betreft deels in de literatuur gevalideerde, deels op experimenteel onderzoek berustende uitslagen. Derhalve moeten ruime marges worden aangehouden bij de interpretatie hiervan en is enige terughoudendheid geboden."21 Epicrise Naar verbalisant meldde zou [slachtoffer], tijdens een verblijf in een hotel, levenloos zijn aangetroffen in de badkamer, gelegen op de bodem van een douchebak. Bij sectie werden op meerdere plaatsen onderhuidse bloeduitstortingen aangetroffen, alsmede letsels van het hoofd (sub B, C, D en E). De onderhuidse bloeduitstortingen ter plaatse van het behaarde deel van het hoofd (sub B.b, B.c en B.d) zijn opgeleverd door inwerking van uitwendig, mechanisch, hevig botsend geweld op deze plaatsen, zoals bijvoorbeeld hard stoten, vallen en/of slaan. De bloeduitstortingen alsmede de slijmvliesbeschadigingen van beide lippen (sub B.e.) zijn eveneens opgeleverd door inwerking van uitwendig mechanisch geweld ter plaatse. Dit kan een val of stoot zijn, of een slag/slaan. De sub D genoemde blauwe plekken (onderhuidse bloeduitstortingen) zijn een gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch geweld. Gelet op de lokalisatie en het patroon van de blauwe plekken past dit het beste bij stevig beetpakken (bij de armen). De letsels, sub E, zijn eveneens opgeleverd door mechanisch geweld, zoals bijvoorbeeld door stevig beetpakken en/of stevige druk op de hals. Er werden enkele blauwe plekken van beide armen en de hals microscopisch onderzocht op tijdsduur van deze letsels (zie onder M). Hierdoor bleek dat de letsels overwegend meer passen bij een tijdsduur (in de orde) van "circa een of enkele uren" dan bij een tijdsduur (in de orde) van "dagen". De bevindingen sub E (de bloeduitstortingen in de hals) zijn opgeleverd door mechanische geweldsinwerking zoals bijvoorbeeld (eventueel herhaald) stevige druk of stevig beetpakken. Hoewel uit de literatuur bekend is dat dit bij verstikking de enige bevinding kan zijn, zijn hiervoor bij [slachtoffer] geen verdere argumenten aanwezig: de sub B beschreven stuwing kan ook door andere oorzaken verklaard worden. De letsels sub G (waaronder ribbreuken) zijn opgeleverd door inwerking van uitwendig, mechanisch, samendrukkend, hevig geweld ter plaatse van de voorzijde van de borst, zoals bijvoorbeeld bij reanimatiehandelingen. De sub H genoemde longontsteking (bronchopneumonie) was recent ontstaan in de orde van meerdere uren. Het is niet mogelijk om een meer exacte tijd aan te geven. Het microscopische beeld wijst erop dat de ontsteking is ontstaan vanuit de kleine luchtpijptakjes, zoals bijvoorbeeld na inademing van voedsel/maaginhoud (z.g. aspiratiepneumonie ). Bij sectie waren gevormde bestanddelen (maaginhoud) ter plaatse van de diepe keelholte (ingang luchtpijp) aangetroffen en bij het begin van de luchtpijp (in de omgeving van de stembanden). Dit kan passen bij inademing van opgebraakte maaginhoud maar ook bij passief postmortaal verplaatsen van maaginhoud, door verplaatsing van het lijk. Bij microscopisch onderzoek van de kleinere luchtpijptakjes werd geen materiaal aangetroffen passend bij voedsel/maaginhoud. Dit sluit echter inademing van maaginhoud niet uit. Uit de resultaten van het toxicologische onderzoek (sub L) bleek in het bloed de aanwezigheid van opiaten (morfine, codeïne, papaverine, noscapine), cocaïne met de omzettingsproducten (benzoylecgonine en methylecgonine) en paracetamol en fenacetine. Het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer] ten tijde van het overlijden kan zijn beïnvloed door de aanwezige opiaten en cocaïne. De hoge morfine concentratie, in combinatie met de codeïne en cocaïne, kan een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden van [slachtoffer]. Het overlijden van [slachtoffer] kan op grond van de toxicologische resultaten niet met zekerheid worden verklaard. Wat betreft de oorzaak van het intreden van de dood: -er waren geen ziekelijke orgaanafwijking(en) gebleken die op zich het intreden van de dood zou(den) verklaart/verklaren. -er was/waren niet een of meerdere orgaanletsel(s) aanwijsbaar dat/die op zich het intreden van de dood zonder meer verklaart/verklaren. -het intreden van de dood kan worden verklaard door de combinatie van toxicologische factoren (sub L) en longfunctiebeperking door longontsteking, de ribbreuken en de lichaamshouding ten tijde van het aantreffen van het lijk: door de stand van het hoofd ten opzichte van de romp (sterk gebogen) is het aannemelijk dat hierdoor ademhalingsbeperking was leidend tot een tekort aan zuurstof in het bloed (en dus in de organen zoals de hersenen (z.g. "positionele asphyxie")). B.1 Namens de verdachte is ten verweer betoogd dat deze moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Als meest verstrekkend onderdeel van dat betoog is bij pleidooi -onder andere- het volgende aangevoerd: Bij de vraag of het meteen inroepen van medische hulp nog enig soulaas had kunnen bieden, dringt zich daarenboven uiteraard primair de vraag op of het slachtoffer, op het moment dat cliënt ontwaakte, überhaupt nog in leven was en Gelet op het feit dat naar verklaring van cliënt de mond zeer moeilijk was te openen duidt derhalve die omstandigheid, conform de expertise van dr. Visser, juist op het reeds overleden zijn van het slachtoffer en Allerminst staat dan ook vast of het slachtoffer op het moment dat cliënt zijn potentiële levensreddende handelingen ging plegen überhaupt nog leefde In het midden latend of de verdediging kan worden geacht aldus een uitdrukkelijk voorgedragen standpunt te hebben betrokken, ziet het hof zich allereerst gesteld voor de vraag, of het [slachtoffer] nog in leven was op het moment dat de verdachte na zijn ontwaken in de ochtend van 30 juli 2006 zich realiseerde dat haar gezondheidstoestand ernstig te wensen overliet. Een ontkennende beantwoording van die vraag zou immers slechts tot vrijspraak van de tenlastegelegde dood door schuld kunnen leiden. B.2 Dienaangaande overweegt het hof het volgende. B.2.1 Blijkens het hierboven onder A.2 weergegevene heeft de verdachte onder andere verklaard dat hij [slachtoffer] in de hotelkamer in de douche heeft gebracht omdat hij het wilde doen voorkomen dat zij een ongeluk in de douche had gehad en dat hij haar in de douche heeft losgelaten, waarbij zij tamelijk hard met haar hoofd tegen de douchewand aan is gevallen. B.2.2 Blijkens het hierboven onder A.3 weergegeven sectieverslag is onder andere het navolgende bevonden: B. ( ) onderhuidse bloeduitstorting: ( ) b. links achterwaartse zijde van het hoofd (afmeting ca 12 x 12 cm) ( ) D. Meerdere blauwe plekken (onderhuidse bloeduitstorting) ter plaatse van beide bovenarmen ( ) B.2.3 De deskundige R. Visser heeft ter terechtzitting in eerste aanleg een verklaring afgelegd, die onder meer het volgende inhoudt. "Bij een levende zullen bloeduitstortingen ontstaan. Bij overlijden zal de druk gaan afnemen. Te denken is daarbij aan minuten. Bij het stoppen van het hart zal de bloeddruk gaan afnemen. Het bloed zal dan naar het laagste punt stromen. Dat duurt ongeveer een half uur. Indien de bloeduitstortingen zijn ontstaan in de douche, mag aangenomen worden dat zij nog in leven is geweest en dat zij niet overleden is op het bed. Het wegdraaien van de ogen past bij leven. Er zijn twee argumenten voor de stelling dat het slachtoffer nog leefde op het moment van de hartmassage, namelijk de ontsteking in de longen en de grote bloeduitstortingen." B.2.4 Ter terechtzitting in hoger beroep heeft R. Visser als deskundige opnieuw een verklaring afgelegd, die - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - het volgende inhoudt. "Door mijn collega Van de Goot (het hof begrijpt: F.R.W. van de Goot, de opsteller van het hierboven onder A.3, sub M, genoemde rapport) is geconcludeerd dat de bij [slachtoffer] door mij vastgestelde letsels in de huid 30 tot 60 minuten vóór het overlijden zijn aangebracht. De verdachte heeft op enig moment de beslissing genomen om [slachtoffer] mee te slepen naar de badkamer. Ik heb gezien bij de reconstructie hoe de verdachte dat heeft gedaan. Die handelwijze pas heel goed bij de door mij geconstateerde blauwe plekken op de armen. Dit betekent dat [slachtoffer] nog circa 30 tot 60 minuten moet hebben geleefd nadat zij naar de badkamer is versleept. Een tweede argument voor die aanname is dat bij onderzoek aan de hoofdhuid van [slachtoffer] onderhuids van een grote bloeduitstorting is gebleken. Een dergelijk grote bloeduitstorting kan op die plaats en in die mate alleen bij leven worden opgelopen. Het is een feit dat ik aan de hoofdhuid twee of drie zeer grote onderhuidse bloeduitstortingen heb geconstateerd. Dat letsel is ontstaan door fors uitwendig mechanisch geweld. Het gaat in dit geval niet om scherp, maar om vlak mechanisch geweld. Het vallen tegen een muur, zoals door de verdachte is omschreven, kan daar goed bij passen. Het klopt dat een bloeding in het algemeen vóór het overlijden kan beginnen, maar ook tijdens en na het overlijden. U moet dan denken aan een periode van maximaal ongeveer 10 minuten en niet een halve dag na het overlijden. Of een bloeduitstorting na het overlijden kan ontstaan, hangt van het soort weefsel af. Weefsel bestaat uit structuren die in elkaar zijn geweven. Het weefsel kan losmazig zijn, maar ook heel straf. Bij dat laatste is sprake bij bijvoorbeeld bindweefsel. Daarin kan na de dood geen bloeduitstorting ontstaan. Uitsluitend in losmazig weefsel kan, als er letsel is, na het overlijden een bloedsuitstorting ontstaan. U moet dan denken aan een bloeduitstorting in bijvoorbeeld een ooglid, als iemand met zijn hoofd naar beneden hangt. Het weefsel op het hoofd van het slachtoffer, op de plaats waar ik de bloeduitstortingen heb geconstateerd, is tamelijk compact. In dit geval zijn de bloeduitstortingen op het hoofd van het slachtoffer niet ontstaan door het passief doorlopen van bloed. Ik heb dit geval besproken met twee collega's en ook zij waren er zeker van dat deze bloeduitstortingen zijn ontstaan vóór het overlijden van [slachtoffer]. Ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat, op het moment dat verdachte het slachtoffer bewusteloos in bed aantrof, er sprake was van een hartstilstand door intoxicatie. Als iemand zegt dat er geen hartslag was, vraag ik me af of dat daadwerkelijk zo was. Je moet je afvragen welke ervaring die persoon heeft om dat te kunnen vaststellen. Bij een lage bloeddruk is het moeilijk vast te stellen of er een hartslag is. Het overtuigt mij niet als een leek zegt dat er geen hartslag was." B.3 Hetgeen hierboven onder B.2 is overwogen laat naar 's-Hofs oordeel redelijkerwijs geen andere gevolgtrekking toe dan dat het [slachtoffer] nog in leven was op het moment dat de verdachte na zijn ontwaken in de ochtend van 30 juli 2006 zich realiseerde dat haar gezondheidstoestand ernstig te wensen overliet. C. Vervolgens ligt ter beantwoording de vraag voor of het overlijden van [slachtoffer] aan het tenlastegelegde handelen onderscheidenlijk nalaten van de verdachte te wijten is. Het hof overweegt daaromtrent het volgende. D.1 De conclusie van het hierboven onder A.3 weergegeven sectieverslag luidt dat bij [slachtoffer] het intreden van de dood kon worden verklaard door een combinatie van toxicologische factoren, longfunctiestoornis en ademhalingsbeperking. D.2 Met betrekking tot die toxicologische factoren: D.2.1 Ter terechtzitting in hoger beroep is tevens door de deskundige K.J. Lusthof, toxicoloog, een verklaring afgelegd, die voor zover hier terzake doende, het volgende inhoudt. "Als iemand bewusteloos raakt van een dosis drugs, dan kan die persoon in een coma raken en dan kunnen er processen optreden die elkaar versterken. Als gevolg daarvan kan iemand overlijden. Iemand kan acuut overlijden maar het kan ook een aantal uren duren voordat de dood intreedt. Bij een heroïnevergiftiging treedt remming op van het ademhalingscentrum in de hersenen. De oplossing daarvoor is het toedienen van zuurstof aan de betrokkene. Dat stopt verdere verslechtering van situatie. De persoon krijgt dan een mondkapje op en de zuurstofkraan wordt opengedraaid. Of dit daadwerkelijk afdoende is, hangt af van de vraag hoe slecht die persoon op dat moment is. Op deze manier kun je proberen het proces terug te draaien en de lichamelijke conditie te verbeteren. Als een persoon bewusteloos wordt aangetroffen met een intoxicatie met heroïne zoals in het onderhavige geval, dan bestaat een reële kans op herstel als die persoon meteen wordt meegenomen door een ambulance. Dat geldt temeer in deze zaak in het licht van de aanname dat deze persoon niet meteen als gevolg van de intoxicatie is overleden. Er was sprake van een periode van bewustzijnsvermindering of coma. Als iemand in die fase naar een ziekenhuis wordt gebracht dan bestaat een reële kans op herstel." D.2.2 De hierboven onder B.2.4 bedoelde verklaring houdt voorts in: De dosis heroïne was niet per definitie dodelijk. Je moet ervan uitgaan dat [slachtoffer] behandeld had kunnen worden aan de intoxicatie. D.3 Met betrekking tot de ademhalingsbeperking: D.3.1 Het hierboven onder A.3 bedoelde sectieverslag relateert onder andere: Door de stand van het hoofd ten opzichte van de romp (sterk gebogen) is het aannemelijk dat hierdoor ademhalingsbeperking was leidend tot een tekort aan zuurstof in het bloed en dus in de organen zoals de hersenen (z.g. positionele asphyxie). D.3.2 De hierboven onder B.2.4 bedoelde verklaring houdt voorts in: "Ik heb de foto's gezien van hoe het slachtoffer is aangetroffen in de douchebak. Daaruit blijkt dat zij is aangetroffen in een situatie waarin het goed voorstelbaar is dat bij haar een ademhalingsprobleem is ontstaan. Een verstikking kan alleen optreden als zij tevoren in leven is geweest. Als direct hulp was ingeroepen en bij het slachtoffer zou geen hartmassage zijn toegepast op de wijze zoals de verdachte dat heeft gedaan en zij bovendien niet zou zijn versleept naar de badkamer en vervolgens in de douchebak zijn gezet, dan waren de ribbreuken en ademhalingsbeperkingen niet ontstaan en was zij ook niet hard tegen de muur aangevallen. Dan zou er slechts sprake zijn geweest van een drugsintoxicatie. Naar mijn mening had die intoxicatie behandeld kunnen worden. De intoxicatie op zich was geen aperte doodsoorzaak." E.1 Uit hetgeen het hierboven onder D. heeft overwogen, gezien in verband met de hierboven onder A.2 weergegeven eigen verklaring van de verdachte, trekt het hof het gevolg dat a. door verdachtes nalaten, te weten om (medische) bijstand in te roepen, geen tijdige behandeling van de drugsintoxicatie van het slachtoffer heeft kunnen plaatsvinden; b. verdachtes handelen, te weten: het zonder redelijk doel verplaatsen van het slachtoffer van haar bed, via het toilet, naar de douche, de ademhalingsbeperking bij haar tot gevolg heeft gehad. E.2 Deze conclusie brengt, in aanmerking genomen dat de bij sectie op het slachtoffer bevonden longfunctiestoornis evenmin als de intoxicatie en de ademhalingsbeperking zelfstandig oorzaak van haar dood is geweest, mee dat haar dood redelijkerwijs aan verdachte is toe te rekenen. F.1 Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer nog betoogd dat vrijspraak dient te volgen omdat -zakelijk weergegeven-: i. verdachtes gedragingen niet als zeer onvoorzichtig en nalatig kunnen worden bestempeld; ii. verdachte geen verwijt kan worden gemaakt omdat hij juist al het mogelijke gedaan heeft om het leven van [slachtoffer] te redden; iii. causaal verband tussen het door verdachte niet tijdig inroepen van hulp en het overlijden van het slachtoffer ontbreekt. F.2 Het hof verwerpt het verweer. Met betrekking tot i. overweegt het dat verdachtes hierboven onder E.1 omschreven gedragingen -alle bij het onderzoek ter terechtzitting gebleken omstandigheden in ogenschouw genomen- onbetwijfelbaar als zeer onvoorzichtig en nalatig moeten worden aangemerkt. Hetgeen onder ii. en iii. is aangevoerd vindt zijn weerlegging in 's-Hofs overweging onder E.2 en de gronden waarop die stoelt. Bewezenverklaring Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof ten laste van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat: hij op 30 juli 2006 in de gemeente Maastricht, zeer onvoorzichtig en nalatig heeft gehandeld jegens [slachtoffer], met wie hij verdachte daar toen in een hotelkamer verbleef, door toen en daar ten aanzien van die [slachtoffer], van wie hij verdachte wist dat zij verdovende middelen had gebruikt, toen hij zag en bemerkte dan zij onwel geworden was en bij hem de indruk wekte bewusteloos te zijn, na te laten onmiddellijk dan wel tijdig (medische) hulp in te schakelen, en vervolgens zonder redelijk doel haar vanaf haar bed te verplaatsen naar de bij die hotelkamer behorende toilet en douchecel en haar daar onbewaakt en in hulpeloze toestand, in elk geval verstoken van (medische) hulp, achter te laten, door welk handelen en nalaten van verdachte het aan diens schuld te wijten is, dat die [slachtoffer] is overleden. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte schuldig is aan de dood van zijn vriendin [slachtoffer], doordat hij, nadat hij haar na het gebruik van heroïne in bewusteloze toestand had aangetroffen, heeft nagelaten (medische) hulp in te roepen en haar vervolgens naar een badkamer heeft gesleept en haar daar in hulpeloze toestand heeft achtergelaten, waarna zij is overleden. De eerste rechter heeft de verdachte van de gehele tenlastelegging vrijgesproken. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het hof verdachte terzake van voormeld feit zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren. Namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep in verband met een eventueel op te leggen straf aangevoerd dat rekening zal worden gehouden met de omstandigheid dat de verdachte een vrijwel blanco strafblad heeft, met de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en voorts met de lange tijd die het onderzoek in eerste aanleg heeft geduurd, alsmede met de lange termijn die is verstreken alvorens de zaak in hoger beroep werd aangebracht. Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op: - de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - de omstandigheid dat als gevolg van de nalatigheid en het onvoorzichtig handelen van verdachte een dodelijk slachtoffer is gevallen, waardoor groot leed bij de familie en naaste omgeving van het slachtoffer is veroorzaakt en waardoor de samenleving is geschokt. Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op: - de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 september 2008, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld door een Nederlandse strafrechter; - het de verdachte betreffend rapport van dr. C.E.P. Dillen, forensisch psychiater, d.d. 29 oktober 2006; - het de verdachte betreffend rapport van drs. J.F.G.M. van Nunen, klinisch psycholoog, d.d. 26 oktober 2006; - het de verdachte betreffend (ongedateerde) reclasseringsrapport van de Mondriaan Zorggroep; - de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten, die met het onderhavige geval (grosso modo) vergelijkbaar zijn. Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof zal bepalen dat de tijd, die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de die straf geheel in mindering zal worden gebracht. Ambtshalve heeft het gerechtshof vastgesteld dat tussen de dag waarop de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld en de dag waarop het strafdossier aan het hof is binnengekomen, een periode heeft gelegen van meer dan acht maanden. Aangezien dit een schending van het recht van de verdachte op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn betekent, doet zich de vraag voor of aan die schending enigerlei sanctie moet worden verbonden. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend en volstaat, gelet op de geringe overschrijding van de termijn met vijfentwintig dagen, met de enkele constatering dat de termijn is overschreden. Het hof neemt hierbij in het bijzonder in overweging dat de einduitspraak in hoger beroep ruim binnen een termijn van twee jaren na de einduitspraak in eerste aanleg heeft plaatsgevonden en het hof gelet op deze omstandigheid van oordeel is dat de zaak met de nodige voortvarendheid ter zitting is gebracht en behandeld. Wel heeft het hof in de op te leggen straf verdisconteerd dat de evengenoemde forensisch psychiater en klinisch psycholoog hebben geconcludeerd tot een maximaal licht verminderde toerekenbaarheid bij de verdachte, welke conclusies het hof tot de zijne heeft gemaakt. Maatregelen ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht 1. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [benadeelde 1] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) als gevolg van het bewezen verklaarde feit, materiële schade heeft geleden die het hof stelt op een bedrag van EUR 1.359,08. Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 1.359,08 te betalen ten behoeve van het slachtoffer. 2. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [benadeelde 2] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) als gevolg van het bewezen verklaarde feit, materiële schade heeft geleden die het hof stelt op een bedrag van EUR 1.359,08. Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 1.359,08 te betalen ten behoeve van het slachtoffer. 3. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [benadeelde 3] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) als gevolg van het bewezen verklaarde feit, materiële schade heeft geleden die het hof stelt op een bedrag van EUR 1.359,08. Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 1.359,08 te betalen ten behoeve van het slachtoffer. 4. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [benadeelde 4] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) als gevolg van het bewezen verklaarde feit, materiële schade heeft geleden die het hof stelt op een bedrag van EUR 1.359,08. Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 1.359,08 te betalen ten behoeve van het slachtoffer. 5. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [benadeelde 5] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) als gevolg van het bewezen verklaarde feit, materiële schade heeft geleden die het hof stelt op een bedrag van EUR 1.359,08. Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 1.359,08 te betalen ten behoeve van het slachtoffer. Vorderingen van de benadeelde partijen 1. [benadeelde 1] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De benadeelde partij is door de eerste rechter in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering opnieuw gevoegd ter zake van geleden schade tot een bedrag van EUR 1.359,08. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade. De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering zal derhalve geheel te worden toegewezen. 2. [benadeelde 2] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De benadeelde partij is door de eerste rechter in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering opnieuw gevoegd ter zake van geleden schade tot een bedrag van EUR 1.359,08. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade. De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering zal derhalve geheel te worden toegewezen. 3. [benadeelde 3] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De benadeelde partij is door de eerste rechter in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering opnieuw gevoegd ter zake van geleden schade tot een bedrag van EUR 1.359,08. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade. De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering zal derhalve geheel te worden toegewezen. 4. [benadeelde 4] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De benadeelde partij is door de eerste rechter in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering opnieuw gevoegd ter zake van geleden schade tot een bedrag van EUR 1.359,08. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade. De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering zal derhalve geheel te worden toegewezen. 5. [benadeelde 5] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De benadeelde partij is door de eerste rechter in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering opnieuw gevoegd ter zake van geleden schade tot een bedrag van EUR 1.359,08. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade. De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering zal derhalve geheel te worden toegewezen. 6. [benadeelde 6] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De benadeelde partij is door de eerste rechter in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg gedane vordering. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat voormelde vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. 7. [benadeelde 7] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De benadeelde partij is door de eerste rechter in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg gedane vordering. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat voormelde vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. 8. [benadeelde 8] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De benadeelde partij is door de eerste rechter in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg gedane vordering. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat voormelde vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. 9. [benadeelde 9] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De benadeelde partij is door de eerste rechter in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg gedane vordering. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat voormelde vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk is en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Ten aanzien van elk van de evenvermelde schadevergoedingsmaatregelen en/of de vorderingen genoemd 1. tot en met 5.: Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Ten aanzien van elk van de vorderingen genoemd onder 6. tot en met 9.: Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f en 307 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden. Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde 1] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]), aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 1.359,08 (duizend driehonderdnegenenvijftig euro en acht cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 (zevenentwintig) dagen hechtenis. Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde 2] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]), aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 1.359,08 (duizend driehonderdnegenenvijftig euro en acht cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 (zevenentwintig) dagen hechtenis. Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde 3] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]), aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 1.359,08 (duizend driehonderdnegenenvijftig euro en acht cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 (zevenentwintig) dagen hechtenis. Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde 4] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]), aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 1.359,08 (duizend driehonderdnegenenvijftig euro en acht cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 (zevenentwintig) dagen hechtenis. Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde 5] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]), aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 1.359,08 (duizend driehonderdnegenenvijftig euro en acht cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 (zevenentwintig) dagen hechtenis. 1. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 1.359,08 (duizend driehonderdnegenenvijftig euro en acht cent). 2. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 1.359,08 (duizend driehonderdnegenenvijftig euro en acht cent). 3. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats])toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 1.359,08 (duizend driehonderdnegenenvijftig euro en acht cent). 4. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 1.359,08 (duizend driehonderdnegenenvijftig euro en acht cent). 5. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats])zus SO) toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 1.359,08 (duizend driehonderdnegenenvijftig euro en acht cent). 6. Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 6] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. 7. Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 7] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. 8. Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 8] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. 9. Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 9] ([gemachtigde], [adres] te [woonplaats]) in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Ten aanzien van elk van de evenvermelde schadevergoedingsmaatregelen en/of vorderingen genoemd onder 1. t/m 5.: Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan. Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Ten aanzien van elk van de vorderingen genoemd onder 6. t/m 9.: Veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Aldus gewezen door mr. W. van Nierop, voorzitter, mr. H.D. Bergkotte en mr. W.E.C.A. Valkenburg, in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier, en op 23 oktober 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken. 1 Hierna wordt onder meer verwezen naar dossierpagina's van ambtsedige processen-verbaal van politie, opgenomen in het proces-verbaal van politie Limburg-Zuid, Divisie Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing, X-pol-nr. 2006103117, onderzoeksnaam TGO-0607, d.d. 5 oktober 2006, opgemaakt door [verbalisant 1] 2 Zie het proces-verbaal van politie regio Limburg-Zuid, district Maastricht, Districtsrecherche, nr. 2006103117-4, d.d. 31 juli 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdagent van politie, en [verbalisant 3], brigadier van politie, inhoudende het verhoor als getuige van [verdachte], dossierpagina 36-38 3 Zie het proces-verbaal van politie regio Limburg-Zuid, district Maastricht, Districtsrecherche, nr. 2006103117-24, d.d. 2 augustus 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], hoofdagent van politie, inhoudende het verhoor van de getuige [getuige 1], dossierpagina 42-45 4 Zie het proces-verbaal van politie regio Limburg-Zuid, district Sittard, Districtsrecherche, nr. 2006103117-22, d.d. 2 augustus 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5], brigadier van politie, inhoudende het verhoor van de getuige [getuige 2], dossierpagina 224-226, in combinatie met het proces-verbaal van politie regio Limburg-Zuid, district Sittard, Districtsrecherche, nr. 2006103117-33, d.d. 3 augustus 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 6], hoofdagent van politie, inhoudende het verhoor van de getuige [getuige 3], dossierpagina 238-240 5 Zie het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 4] van politie regio Limburg-Zuid, district Sittard, Districtsrecherche, nr. 2006103117-41, d.d. 3 augustus 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 7], brigadier van politie, dossierpagina 31-32 6 Zie het proces-verbaal van aangifte van lijkvinding van politie regio Limburg-Zuid, district Maastricht, Districtsrecherche, nr. 2006103117-57, d.d. 7 augustus 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 8], hoofdinspecteur van politie en hulpofficier van justitie in het arrondissement Maastricht, dossierpagina 267 7 Zie het proces-verbaal onnatuurlijke dood van politie regio Limburg-Zuid, district Maastricht, Districtsrecherche, nr. 2006103117-57, d.d. 7 augustus 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de [verbalisant 1], dossierpagina 268-269 8 Zie het deskundigenrapport van het NFI, opgemaakt door dr. R. Visser, arts en patholoog, d.d. 11 januari 2007, zijnde een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering 9 Zie het deskundigenrapport van het NFI, opgemaakt door I.J. Bosman, apotheker-toxicoloog, d.d. 14 december 2006, zijnde een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering 10 Zie de verklaring van verdachte, zoals opgenomen in het proces-verbaal terechtzitting van de rechtbank Maastricht d.d. 9 maart 2007, in het bijzonder p. 2 van dat proces-verbaal 11 Zie het proces-verbaal van politie regio Limburg-Zuid, district Maastricht, Districtsrecherche, nr. 2006103117-100, d.d. 2 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 9], brigadier van politie, [verbalisant 2], hoofdagent van politie, en [verbalisant 10], inspecteur van politie, inhoudende het relaas van bevindingen van genoemde verbalisanten, dossierpagina 534-538, in combinatie met proces-verbaal van politie regio Limburg-Zuid, district Maastricht, Districtsrecherche, nr. 2006103117-4, d.d. 31 juli 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdagent van politie, en [verbalisant 3], brigadier van politie, inhoudende het verhoor als getuige van [verdachte], dossierpagina 36-38 12 Zie de verklaring van verdachte, zoals opgenomen in het proces-verbaal terechtzitting van de rechtbank Maastricht d.d. 9 maart 2007, alsmede het proces-verbaal van politie regio Limburg-Zuid, district Maastricht, Districtsrecherche, nr. 2006103117-111, d.d. 14 november 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier van politie, inhoudende de verklaring van verdachte, dossierpagina 977-997, in het bijzonder p. 980-983 en p. 990-992 13 Zie de verklaring van verdachte, zoals opgenomen in het proces-verbaal terechtzitting van de rechtbank Maastricht d.d. 9 maart 2007 14 Zie het proces-verbaal van politie regio Limburg-Zuid, district Maastricht, Districtsrecherche, nr. 2006103117-39, d.d. 3 augustus 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 11], hoofdagent van politie, en [verbalisant 12], brigadier van politie, inhoudende de verklaring van verdachte, dossierpagina 605-627, in het bijzonder p. 621 15 Zie de verklaring van verdachte, zoals opgenomen in het proces-verbaal terechtzitting van de rechtbank Maastricht d.d. 9 maart 2007 16 Zie het proces-verbaal van politie regio Limburg-Zuid, district Maastricht, Districtsrecherche, nr. 2006103117-53, d.d. 5 augustus 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 11], hoofdagent van politie, en [verbalisant 12], brigadier van politie, inhoudende de verklaring van verdachte, dossierpagina 629-657, in het bijzonder p. 643 en p.652 17 Zie de verklaring van verdachte, zoals opgenomen in het proces-verbaal terechtzitting van de rechtbank Maastricht d.d. 9 maart 2007 18 Zie het proces-verbaal van politie regio Limburg-Zuid, district Maastricht, Districtsrecherche, nr. 2006103117-53, d.d. 6 augustus 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 11], hoofdagent van politie, en [verbalisant 12], brigadier van politie, inhoudende de verklaring van verdachte, dossierpagina 659-675, in het bijzonder p. 670 19 Zie het onder voetnoot 10 genoemde proces-verbaal, in het bijzonder p. 652 e.v. 20 Zie ook het deskundigenrapport van het NFI, opgemaakt door I.J. Bosman, apotheker-toxicoloog, d.d. 14 december 2006, zijnde een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering 21 Zie ook de fotokopie van het deskundigenrapport van dr. F.W.R. van de Goot, werkzaam bij het VU Medisch Centrum, afdeling pathologie, d.d. 3 0 augustus 2006, als bijlage gehecht aan voormeld rapport van R. Visser, zijnde een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering