Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1422

Datum uitspraak2008-10-23
Datum gepubliceerd2008-10-23
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers200.011.309/1
Statusgepubliceerd
SectorOndernemingskamer


Indicatie

De Ondernemingskamer heeft op 23 oktober 2008 uitspraak gedaan op het verzoek van de Vereniging van Effectenbezitters c.s. tot het vaststellen van een billijke prijs voor de gewone aandelen in het kapitaal van Schuitema NV in het kader van het door Skipper Acquisitions BV op die aandelen uitgebrachte openbaar bod. De Ondernemingskamer heeft een deskundigenonderzoek gelast naar: (i) de waarde per 22 april 2008 van de door Schuitema NV aan Koninklijke Ahold NV per 30 juni 2008 overgedragen winkels en onroerende zaken, teneinde te verklaren of en in hoeverre in redelijkheid kan worden gezegd dat de waarde in het economisch verkeer per 22 april 2008 overeenkwam met ca. €171 miljoen voor de winkels en ca. € 91 miljoen voor de onroerende zaken; en (ii) de eventuele waarde per 22 april 2008 van het door Koninklijke Ahold NV als houdster van cumulatief preferente aandelen A in Skipper Investments B.V. verkregen vetorecht en optierecht, teneinde te verklaren of daaraan per 22 april 2008 in het economisch verkeer in redelijkheid waarden van nihil toekwamen. De Ondernemingskamer heeft prof. dr. L. Traas en drs. H.T. Haanappel tot deskundigen benoemd. Het betreft de eerste zaak die onder artikel 5:80b van de nieuwe Wet op het financieel toezicht is aangebracht.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM ONDERNEMINGSKAMER BESCHIKKING van 23 oktober 2008 in de zaak met rekestnummer 200.011.309/1 OK van 1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid VERENIGING VAN EFFECTENBEZITTERS, gevestigd te 's-Gravenhage, 2. A.L. SCHUITEMA, wonende te Diemen, 3. A.L. SCHUITEMA IN HAAR HOEDANIGHEID VAN WETTELIJK VERTEGENWOORDIGER VAN E.W. SCHUITEMA, wonende te Baarn, 4. J.M.J. SCHUITEMA, wonende te Lochem, 5. R.M. GOOSKENS, wonende te Amsterdam, 6. S.PH. KALLENBACH, wonende te Parijs, Frankrijk, 7. CONSTANTIJN SIEBELS, wonende te Willemstad, Curaçao, Nederlandse Antillen, 8. L.P.H. VAN BEERS, wonende te Amsterdam, VERZOEKERS, advocaat: MR. A.A.E. RIETVELD, procureur: MR. I.M.C.A. REINDERS FOLMER, t e g e n de naamloze vennootschap SCHUITEMA N.V., gevestigd te Amersfoort, VERWEERSTER, advocaten: MR. J.F. OUWEHAND en MR. L.D. BRUINING, e n t e g e n de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SKIPPER ACQUISITIONS B.V., gevestigd te Amersfoort, BELANGHEBBENDE, advocaten: MR. J.F. OUWEHAND en MR. L.D. BRUINING. 1. Het verloop van het geding 1.1 Verzoekers (hierna VEB c.s. te noemen) hebben bij op 8 augustus 2008 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht - zakelijk weergegeven - bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, 1) de billijke prijs voor de gewone aandelen in verweerster, Schuitema N.V. (hierna Schuitema te noemen), vast te stellen op € 31,73 per aandeel dan wel op een ander bedrag dat de Ondernemingskamer in goede justitie acht een billijke prijs te zijn; 2) belanghebbende (hierna Skipper te noemen) te veroordelen in de kosten van het geding. 1.2 Schuitema en Skipper hebben bij op 4 september 2008 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht het verzoek van VEB c.s. af te wijzen. 1.3 Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 15 september 2008, alwaar de advocaten de standpunten van partijen aan de hand van - aan de Ondernemingskamer overgelegde - pleitaantekeningen nader hebben toegelicht, wat mr. Rietveld betreft onder overlegging van - op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden - nadere producties. 2. De vaststaande feiten 2.1 Schuitema en haar dochtervennootschappen houden een levensmiddelengroothandel (via Schuitema Groothandel B.V.) alsmede supermarkten (via Schuitema Winkelbedrijf B.V.) in stand, die, met een 14,3% marktaandeel, kwalificeren als "nummer 2 in Nederland". De groothandel bevoorraadt zowel de 117 eigen winkels als de - door Schuitema als franchisegever geëxploiteerde - keten van 326 franchise C1000-supermarkten, voor welke Schuitema naast de centrale inkoop ook ondersteunende diensten verricht, zoals de ontwikkeling van vastgoed en van het C1000-merk en winkelconcept, marketing, promotie en logistiek en distributie. Schuitema heeft (via Schuitema Vastgoed B.V.) een deel van de winkelpanden in eigendom. 2.2 De gewone aandelen in het geplaatste kapitaal van Schuitema, met een nominale waarde van € 0,20 elk, zijn genoteerd aan de effectenbeurs van Euronext Amsterdam N.V. 2.3 Op 29 juli 2008 heeft Skipper een openbaar bod uitgebracht op alle gewone aandelen in Schuitema. Skipper was daartoe verplicht ingevolge artikel 5:70 lid 1 Wet op het financieel toezicht (Wft) omdat zij op 30 juni 2008 overwegende zeggenschap in Schuitema had verkregen door de verwerving van 73,27% van de geplaatste gewone aandelen Schuitema van Koninklijke Ahold N.V. (hierna Ahold te noemen) en 25,1% van die aandelen van B.V. Maatschappij tot Ontwikkeling van Middenstandsprojecten (hierna CKK te noemen). Aldus hield (en houdt) Skipper 98,37% van de gewone aandelen in Schuitema. 2.4 De resterende 1,63% van de gewone aandelen Schuitema vormt de zogeheten free float. In de algemene vergadering van aandeelhouders van Schuitema van 10 juni 2008 heeft Skipper een voorstel gedaan tot het doen inkopen van deze resterende gewone aandelen tegen een prijs van € 26 per aandeel. Aan de overige aandeelhouders (hierna ook de minderheidsaandeelhouders te noemen) is als reden voor dit voorstel - dat, naar zeggen van Skipper, een ruime premie behelsde ten opzichte van de "billijke prijs" in de zin van artikel 5:80a Wft (op welke hierna wordt teruggekomen) - gegeven dat "[d]eze premie werd geboden omwille van efficiëntie, tijdswinst en kostenbesparing (onder andere terzake de met een openbaar bod voor de bieder komende kosten voor accountants, advocaten, betrokken banken, de AFM, en voor communicatie). Aan de aandeelhouders is toegelicht wat de reden was voor het aanbieden van de premie, en is tevens uitgelegd dat indien het voorstel niet zou worden aanvaard en dus een openbaar bod zou moeten worden gedaan, met alle kosten van dien, de billijke prijs van EUR 20,11 zou worden geboden". Het inkoopvoorstel heeft weliswaar de instemming van 94,87%, doch niet van ten minste 95% van de door de minderheidsaandeelhouders in de algemene vergadering van aandeelhouders uitgebrachte stemmen verkregen (in welk laatste geval de in artikel 2 lid 1 aanhef en onder a van het Vrijstellingsbesluit overnamebiedingen Wft voorziene vrijstelling van de verplichting om een openbaar bod uit te brengen, van toepassing zou zijn geweest). 2.5 De onder het op 29 juli 2008 uitgebrachte openbare bod door Skipper geboden prijs bedraagt € 20,11 (in contanten) per gewoon aandeel Schuitema. In het ten behoeve van het bod uitgebrachte (Engelstalige) Offer Memorandum van 29 juli 2008 is in dit verband onder meer het volgende vermeld: 5.4 Substantiation of the Offer Price (…) On 30 June 2008, [Skipper] acquired 98.4% of the issued ordinary share capital of Schuitema from Ahold and CKK at a price per share of EUR 20.11 (…). This price represents the highest price (…) paid by [Skipper] in the year preceding the announcement of the Offer on 30 June 2008. (…) [Skipper] and Ahold and CKK have reached agreement on the Offer Price on 22 April 2008 following arm's length negotiations. (…) The Offer Price has been based on the following careful financial analyses: (…) a trading multiple analysis (…). (…) The Offer Price represents a premium of 5% to the price per share determined on the basis of the trading multiple analysis of 2007; (…) a historic transaction multiple analysis (1 January 2005 to date) (…). (…) The Offer Price represents a premium of 16% to the price per share determined on the basis of the historic store multiple analysis; (…) an analysis of proceeds to Ahold following the sale of its 73.2% equity interest in Schuitema as estimated by research analysts (…). (…) The Offer Price is approximately equal to the price per share of EUR 20.08 determined on the basis of this analysis. (…) 2.6 Ter zake van de transacties met Ahold en CKK luidt het Offer Memorandum - voor zover hier van belang - als volgt: 5.1.1 Description of the transactions (…) The sale of the 98.4% interest in Schuitema was part of a number of interrelated transactions, which are (…) collectively referred to as the "Transaction": (i) the acquisition from Ahold of 73.2% of the issued ordinary share capital of Schuitema (the "Ahold Transaction"). (ii) the acquisition from CKK of a 25.1% interest in Schuitema (the "CKK Transaction"). (iii) a transaction entered into with Ahold, contemplating the transfer and sale by Schuitema of non-franchise C1000 stores (the "Stores Transaction"). (iv) certain arrangements, including a EUR 50,000,000 reinvestment in preference A shares by Ahold, were agreed between the shareholders in Skipper Investments B.V. [de moedervennootschap van Skipper, hierna Skipper Investments te noemen; Ondernemingskamer] (…) (the "Shareholders Arrangements"). These transactions, that all have been concluded on arm's length terms, are interrelated in the sense that the completion of each transaction was expressed to be inter-conditional upon the completion of the other components of the Transaction. (…) 5.2 Structure of the Transaction 5.2.1 Ahold Transaction On 30 June 2008, [Skipper] acquired 73.2% of the issued ordinary share capital of Schuitema from Ahold at a purchase price per issued ordinary share of EUR 20.11 amounting to a total purchase price of EUR 514,700,000. (…) 5.2.2 CKK Transaction On 30 June 2008, [Skipper] acquired CKK's 25.1% interest in Schuitema for a total purchase price of EUR 176,503,200. The vast majority of the purchase price will (…) be contributed to a limited partnership that will be set up for the joint benefit of franchisees and Schuitema (…). An amount of EUR 27,500,000 will be used to support the franchisees and certain members of Schuitema's senior management to indirectly participate in Schuitema. (…) Over the last two decades, CKK (…) used its accumulated capital to acquire 25.1% of the total Schuitema share capital (via Stichting Gemeenschappelijk Aandelenbezit Schuitema). As a result, CKK annually received dividends, which were returned to Schuitema as a gift and which Schuitema used to pay for several selected projects for the joint benefit of both Schuitema and the franchisees. (…) (…) CKK['s] (…) holdings and potential future proceeds were held without an ultimate beneficial owner ('in de dode hand'). However, (…), since the incorporation of CKK in 1986, Schuitema has had a call option relating to the CKK shares with an exercise price equal to the nominal value of EUR 94,000. (…) [N]o expiry date applies and the exercise of the option requires the approval of the supervisory board of CKK (equally composed of Schuitema representatives and C1000 franchisees representatives). (…) In order to simplify the current CKK structure, the CKK supervisory board members have agreed to approve the exercise of the call option by Schuitema after the Offer (…). (…) [A] new limited partnership will be set up. Assets held by CKK will subsequently be transferred to [the] limited partnership. The general partner will be majority owned by Schuitema, with Stichting Zelfstandig Ondernemerschap ("SZO"), a vehicle set up for the benefit of the franchisees, holding the remaining interest. The partnership will remain under joint control of its partners (…), including SZO, CKK and the general partner, with an aim to, among others (i) encourage entrepreneurship with franchisees; (ii) extend finance to the franchisees; (iii) enter into (…) (borgstellingen) in favour of the franchisees; (iv) support pilot projects; (v) joint marketing with the franchisees in support of the C1000 brand and (vi) promotional and educational activities for the franchisees. (…) Each use of funds by this new entity will require the consent of both Schuitema and the other partners including SZO. Therefore, this structure does not enable Schuitema at its discretion to procure distribution of net assets held for the benefit of the limited partnership to Schuitema. 5.2.3 Stores Transaction As a further integral and inseparable part of the Transaction, Schuitema has sold approximately 57 non-franchise C1000 stores to Ahold. (…) In addition, where Schuitema owns real estate that is used by a store that is sold as part of the Stores Transaction, the relevant real estate is sold and transferred as well. (…) The aggregate purchase price for the approximately 57 stores sold to Ahold, including real estate, amounts to approximately EUR 262 million. Excluding real estate, the aggregate purchase price for those stores amounts to approximately EUR 171 million. The value of the real estate attached to these stores amounts to approximately EUR 91 million. Of the total value of approximately EUR 91 million, real estate attached to these stores, approximately EUR 40 million represent[s] the value of real estate originally owned by Schuitema and approximately EUR 51 million represents the value of the real estate that was acquired in a parallel transaction from a third party at closing of the transaction. (…) The purchase price for the Stores Transaction (excluding real estate) reflects an enterprise value per store of EUR 2.8 million and an enterprise value divided per net sales of 0.3x. (…) The Supervisory Board retained Duff & Phelps B.V., as its independent financial advisor to provide an opinion regarding the fairness of the Stores Transaction, from a financial point of view, to the shareholders of Schuitema other than Ahold and CKK. On 6 June 2008, Duff & Phelps rendered such opinion (…) stating that the assigned value for the stores in the proposed Stores Transaction is fair (…). 5.2.4 Shareholders Arrangements (…) Ahold reinvested an amount of EUR 50,000,000 of the purchase price against the issue of cumulative 6.5% preference shares A representing a 20% interest in the share capital of Skipper Investments. The shareholders of Skipper Investments have agreed that, in case Schuitema (i) acquires (ii) is acquired by or (iii) merges with a Dutch food retailer with a substantial number of food retail stores in the Netherlands (…), Ahold has, as a holder of preference A share[s], to give its prior approval. However, Ahold has agreed upfront that it may not exercise such right, if Schuitema offers it a number of company owned stores, selected by Schuitema, based upon certain objective principles. The purchase price for stores offered to Ahold is to be established on an arm's length basis and to be agreed upon at the moment Ahold purchases such stores. The arrangement (…) lapses on 22 April 2011 (…). Upon termination, Ahold can sell and Skipper Holdings S.a.r.l. [de in Luxemburg gevestigde moedervennootschap van Skipper Investments B.V.; Ondernemingskamer] (…) can acquire Ahold's preference A shares pursuant to a mutual put and call option at cost plus accrued dividend. (…) 3. De gronden van de beslissing 3.1 Tussen partijen is in geschil, kort gezegd, of de door Skipper geboden prijs van € 20,11 per gewoon aandeel Schuitema een billijke prijs is. In artikel 5:80a Wft is in dit verband - voor zover hier relevant - bepaald dat degene die verplicht is een openbaar bod uit te brengen, dit doet tegen een billijke prijs (lid 1) en dat de billijke prijs de hoogste prijs is die tijdens het jaar voorafgaande aan de aankondiging van het verplichte bod door de bieder voor, kort gezegd, een aandeel als waarop het verplichte bod betrekking heeft, is betaald (lid 2; hierna ook de "hoogste prijs" te noemen). 3.2 Het onderhavige verzoek van VEB c.s. is gestoeld op artikel 5:80b lid 1 Wft, waarin is bepaald dat een (iedere) aandeelhouder de Ondernemingskamer kan verzoeken een billijke prijs vast te stellen en dat de Ondernemingskamer daarbij kan afwijken van de in het tweede lid van artikel 5:80a Wft omschreven billijke prijs. 3.3 De Ondernemingskamer verstaat dit een en ander aldus dat de in het tweede lid van artikel 5:80a Wft genoemde "hoogste prijs" weliswaar vermoed wordt een billijke prijs te zijn, doch dat dit vermoeden voor weerlegging vatbaar is in die zin dat in rechte kan worden getoetst of die "hoogste prijs" (nog steeds) de juiste, billijke prijs is. 3.4 In artikel 5:80b Wft is voorts, onder meer, bepaald dat het verzoek aan de Ondernemingskamer wordt ingediend tot twee weken nadat het bod is uitgebracht (lid 2), dat het niet ontvankelijk is indien de "hoogste prijs" niet ten minste 10% afwijkt van de gemiddelde beurskoers tijdens de periode van drie maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoek (lid 3) en dat het verzoek alleen kan worden toegewezen indien de verzoeker "door de billijke prijs, bedoeld in artikel 5:80a, onevenredig in zijn belang wordt getroffen" (lid 4). 3.5 Skipper en Schuitema (hierna tezamen ook Skipper c.s. te noemen) hebben betwist dat het verzoek van VEB c.s. ontvankelijk is, nu het niet is ingediend binnen de in artikel 25 lid 3 van het Besluit openbare biedingen Wft - dat bepalingen bevat ter implementatie van Richtlijn 2004/25/EG en ter modernisering van de regels met betrekking tot het openbaar overnamebod - (hierna Bob te noemen) daartoe voorgeschreven termijn van vier weken na de aankondiging van het bod op 30 juni 2008. Zij hebben gesteld dat deze bepaling en artikel 5:80b lid 2 Wft tezamen zo moeten worden gelezen dat het verzoek moet worden ingediend uiterlijk op de eerste datum dat één van de twee termijnen afloopt, en daarbij onder meer verwezen naar de hiervoor genoemde Richtlijn en naar de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 5:80b lid 2 Wft. 3.6 De Ondernemingskamer overweegt dat, nog afgezien van het feit dat zij in artikel 5:80b lid 5 noch elders in de Wet op het financieel toezicht een delegatiebepaling betreffende de indieningstermijn van een verzoek als het onderhavige vermag te lezen, de van toepassing zijnde wettekst als zodanig helder en eenduidig is en dat de daarin genoemde termijn niet op enigerlei wijze door een bepaling van een algemene maatregel van bestuur zoals het Bob kan worden bekort. Daaraan doet niet af dat in het thans bij de Tweede Kamer in behandeling zijnde voorstel voor een Reparatiewet Wft (Kamerstukken II, 31 468) is voorzien in een wijziging van artikel 5:80b lid 2 Wft in die zin dat het komt te luiden overeenkomstig de litigieuze bepaling in het Bob, noch dat in de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel is opgemerkt dat het steeds in de bedoeling heeft gelegen deze materie aldus te regelen. De verwijzing van Skipper c.s. in dit verband naar het bepaalde in artikel 3(f) van Richtlijn 2004/25/EG, waarin is bepaald dat de doelvennootschap niet langer dan redelijk is in haar werkzaamheden mag worden gehinderd door een bod op haar effecten treft geen doel. De Ondernemingskamer leest in dit voorschrift geen belemmering voor een bepaling als die van artikel 5:80b lid 2 tweede volzin Wft, terwijl voorts gesteld noch gebleken is op welke wijze Schuitema door naleving van de in bedoeld artikel voorgeschreven termijn voor indiening van een verzoek in haar werkzaamheden wordt gehinderd. 3.7 Voor zover Skipper c.s. hebben betoogd dat artikel 5:80b Wft niet kan worden toegepast omdat daarin, in strijd met de meergenoemde Richtlijn, geen welomlijnde omstandigheden en duidelijk omschreven criteria zijn opgenomen op grond waarvan de billijke prijs (in de zin van artikel 5:80a lid 2 Wft) door de Ondernemingskamer kan worden aangepast, althans dat die prijs slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden, waarvan te dezen geen sprake is, kan worden aangepast, vindt haar verweer - wat daar overigens van zij - geen steun in het recht. Ten eerste niet, omdat de hier aan de orde zijnde Richtlijn - uitsluitend - tot de EU-lidstaten is gericht en haar bepalingen - nu zij niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn - derhalve geen zogeheten rechtstreekse werking hebben, en ten tweede niet, omdat de Ondernemingskamer, het betoog van Skipper c.s. alsdan opvattende als een bezwaar tegen (het bepaalde in) artikel 5:80b Wft als zodanig, niet bevoegd is over dit bezwaar te oordelen nu in artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk, is bepaald dat het de rechter niet vrijstaat de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen. 3.8 Wat het onderhavige verzoek betreft, hebben VEB c.s. zich op het standpunt gesteld dat € 20,11 per aandeel niet de prijs is die Ahold voor haar belang in Schuitema heeft ontvangen, zodat alleen al om die reden € 20,11 niet "de" billijke prijs voor de aandelen Schuitema onder het openbare bod kan zijn en voorts, dat ook los daarvan geldt dat € 20,11 niet een billijke prijs voor die aandelen is. VEB c.s. hebben de billijke prijs per aandeel Schuitema berekend op € 31,73 ("minimale ondergrens") à € 43,23 ("minimale bovengrens"). 3.9 De Ondernemingskamer volgt VEB c.s. in zoverre in hun standpunt dat, indien zou komen vaststaan dat de door Ahold voor haar 73,27%-belang in Schuitema ontvangen tegenprestatie hoger is dan € 514,7 miljoen (ofwel € 20,11 per gewoon aandeel, een en ander zoals vermeld in 5.2.1 van het Offer Memorandum), reeds uit dien hoofde moet worden geconstateerd dat € 20,11 niet de billijke prijs als bedoeld in artikel 5:80a lid 2 Wft is omdat alsdan niet kan worden gezegd dat € 20,11 de "hoogste prijs" is. 3.10 Op de waarde van de door Ahold ontvangen tegenprestatie zal de Ondernemingskamer hierna (in de rechtsoverwegingen 3.21 en volgende) terugkomen. Op deze plaats overweegt de Ondernemingskamer dat zij zich ambtshalve de vraag heeft gesteld of de beoordeling van de hier aan de orde zijnde kwestie - kort gezegd een geschil omtrent het - absolute - bedrag van de "hoogste prijs", dat ertoe zal (moeten) leiden dat die "hoogste prijs" in rechte komt vast te staan - tot haar bevoegdheid op grond van artikel 5:80b lid 1 Wft kan onderscheidenlijk moet worden gerekend. Nu uit de laatstgenoemde bepaling niet is af te leiden dat het de Ondernemingskamer niet zou vrijstaan een billijke prijs vast te stellen die (niet hoger of lager maar) gelijk is aan de "hoogste prijs", en ook niet kan worden gezegd dat zulks overigens in strijd met (het systeem van) de Wet op het financieel toezicht moet worden geacht, heeft zij deze vraag bevestigend beantwoord. Waar echter in zoverre geen sprake is van een verzoek in de eigenlijke zin van artikel 5:80b lid 1 Wft en mede gelet op de hiervoor in 3.1 tot en met 3.4 omschreven wettelijke systematiek, moeten bij een zodanige vaststelling van de "hoogste prijs" de in de leden 3 en 4 van artikel 5:80b Wft voorgeschreven drempels voor ontvankelijkheid respectievelijk toewijzing van een "eigenlijk" verzoek (in de zin van artikel 5:80b lid 1 Wft) buiten toepassing blijven, welk oordeel zich ook reeds opdringt nu bij het hier gegeven geschilpunt - juist - niet vaststaat aan welk bedrag "de gemiddelde beurskoers" van lid 3 zou moeten worden getoetst respectievelijk met inachtneming van welk bedrag de in lid 4 bedoelde belangen van - in casu - VEB c.s. zouden moeten worden gewogen. 3.11 Zoals uit de rechtsoverwegingen 3.21 een volgende hierna zal blijken, kan het - absolute - bedrag van de "hoogste prijs" thans nog niet door de Ondernemingskamer worden vastgesteld. 3.12 De stelling van VEB c.s. dat het bedrag van € 20,11 ook los van de door Ahold ontvangen prijs niet een billijke prijs voor een gewoon aandeel Schuitema is, verstaat de Ondernemingskamer, bezien in het licht van hetgeen in 3.9 tot en met 3.11 is overwogen, aldus, dat bedoeld is te stellen dat ook de "hoogste prijs" in de zin van de door Ahold ontvangen tegenprestatie (welk - absoluut - bedrag dat ook zal blijken te zijn) niet billijk is in die zin dat daarin ten onrechte bepaalde waardevermeerderende omstandigheden en factoren (nog) niet tot uitdrukking zijn gekomen onderscheidenlijk zijn verdisconteerd en dat met die omstandigheden alsnog rekening moet worden gehouden bij de vaststelling van een billijke prijs voor het aandeel Schuitema. De Ondernemingskamer stelt vast dat in zoverre wèl sprake is van een verzoek in de eigenlijke zin van artikel 5:80b lid 1 Wft en dat, derhalve, in zoverre wèl aan de in de leden 3 en 4 van dat artikel gegeven voorwaarden moet worden getoetst, met dien verstande dat in elk geval aan de voorwaarde voor ontvankelijkheid van het verzoek dient te worden voldaan. 3.13 Skipper c.s. hebben in dit verband niet bestreden dat, naar VEB c.s. hebben gesteld, de gemiddelde beurskoers van het aandeel Schuitema tijdens de periode van drie maanden voorafgaand aan de indiening van het onderhavige verzoek € 23,03 bedroeg. Zo, veronderstellenderwijs, zou worden aangenomen dat de prijs van € 20,11 als "hoogste prijs" en daarmee ook als "de" billijke prijs (in de zin van 5:80a lid 2 Wft) moet worden aangemerkt, moet aldus worden geconstateerd dat die "hoogste prijs" ten minste 10% afwijkt van de gemiddelde beurskoers van € 23,03 zodat het verzoek van VEB c.s. ontvankelijk zou zijn. Mutatis mutandis geldt hetzelfde indien het door VEB c.s. voorgestane bedrag van (ten minste) € 31,73 als "hoogste prijs" zou hebben te gelden. Onder deze omstandigheden zal de Ondernemingskamer vooralsnog, veronderstellenderwijs, ervan uitgaan dat ook dit onderdeel van het verzoek van VEB c.s. ontvankelijk is. Zij zal dan ook thans beoordelen of en in hoeverre, naar VEB c.s. hebben gesteld, los van de elementen die de "hoogste prijs" bepalen, sprake is van waardevermeerderende omstandigheden en factoren welke ten onrechte niet in de prijsstelling onder het openbare bod betreffende de aandelen Schuitema zijn betrokken onderscheidenlijk of Skipper bij de berekening van de biedprijs is uitgegaan van een onjuiste, te lage ondernemingswaarde voor Schuitema en of er aldus aanleiding bestaat om een hogere billijke prijs vast te stellen dan de "hoogste prijs". 3.14 VEB c.s. hebben in deze, naar de Ondernemingskamer verstaat, gesteld dat de ondernemingswaarde van Schuitema significant hoger ligt dan de door Skipper in aanmerking genomen € 950 miljoen, omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met operationele verbeteringen en reorganisaties van de laatste tijd en de waarde van de optie die Schuitema heeft om alle aandelen in CKK te verwerven, terwijl ook het achterwege blijven van (onder meer) fairness opinions erop duidt dat de "hoogste prijs" althans € 20,11 niet een billijke prijs is. 3.15 De Ondernemingskamer stelt voorop dat de door VEB c.s. te dezen opgebrachte bezwaren alleen zelfstandige betekenis hebben voor zover zij ontwikkelingen betreffen die zich hebben voorgedaan ná de overname door Skipper van het belang van Ahold in Schuitema, nu immers door Skipper is gesteld (en door VEB c.s. niet is weersproken) dat zij bij haar onderhandelingen met Ahold - eveneens - is uitgegaan van een ondernemingswaarde van Schuitema van € 950 miljoen. De zich tot 22 april 2008 voorgedaan hebbende feiten en omstandigheden moeten derhalve geacht worden in de door Ahold ontvangen tegenprestatie (welk - absoluut - bedrag dat ook zal zijn) te zijn verdisconteerd. 3.16 Mede in het kader van die latere ontwikkelingen hebben VEB c.s. gesteld dat door Skipper ten onrechte geen rekening is gehouden met "de operationele verbeteringen en reorganisaties die de afgelopen tijd zijn doorgevoerd en de komende jaren tot resultaat zullen komen". Skipper c.s. hebben zulks gemotiveerd betwist, stellende dat de verwachte kosten en opbrengsten van de door Schuitema ingezette reorganisaties al op 20 februari 2008 bekend waren en in de pers waren aangekondigd en dat zij tevens zijn verwerkt in de door Skipper en Ahold op 22 april 2008 overeengekomen waardering van Schuitema op, naar zeggen van Skipper, € 950 miljoen. Hiertegenover hebben VEB c.s. geen feiten of omstandigheden gesteld die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat deze stellingen van Skipper niet juist zouden zijn. VEB c.s. hebben er mede in dit verband weliswaar terecht op gewezen dat een fairness opinion van een onafhankelijke deskundige ter zake van de geboden prijs van € 20,11 ontbreekt, dat de door Skipper gememoreerde analyses die Duff & Phelps B.V. (hierna Duff & Phelps te noemen) hebben gehanteerd bij hun fairness opinion ter zake van de geboden inkoopprijs van € 26 (vide de als productie 8 bij het verweerschrift overgelegde brief van Duff & Phelps) niet zijn overgelegd en dat zulks ook geldt voor de analistenrapporten die, naar Skipper heeft gesteld, door haar althans Duff & Phelps mede in ogenschouw zijn genomen bij het bepalen van de ondernemingswaarde van Schuitema en voorts, dat in het Offer Memorandum niet is vermeld dat de raad van commissarissen van Schuitema de prijs van € 20,11 steunt terwijl hij zulks met betrekking tot de prijs van € 26 wèl heeft verklaard, doch deze omstandigheden bieden als zodanig onvoldoende houvast voor de conclusie dat de "hoogste prijs" in casu niet een billijke prijs zou zijn, ook niet indien zou komen vaststaan dat die "hoogste prijs" onder de € 26 ligt. Dat in de algemene vergadering van aandeelhouders van Schuitema van 10 juni 2008 94,87% van de minderheidsaandeelhouders het inkoopbod van € 26 heeft gesteund, vormt in dit verband evenmin een voldoende indicatie daarvoor, nu de Ondernemingskamer aannemelijk acht dat het inkoopvoorstel is gedaan om (voor Skipper) economische redenen van tijdswinst en kostenbesparing en uit dien hoofde (volgens Skipper) een zekere premie bevatte. 3.17 VEB c.s. hebben verder aangevoerd - zij het ten onrechte in de context van de door Ahold bij verkoop van haar belang in Schuitema ontvangen tegenprestatie, waarover hierna zal worden overwogen - dat bij de vaststelling van de prijs onder het openbare bod ten onrechte geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat Schuitema klaarblijkelijk op korte termijn (als omschreven in 5.2.2 van het Offer Memorandum) haar optie om alle aandelen CKK te verkrijgen, zal uitoefenen, waardoor zij voor een prijs van € 94.000 (zijnde de nominale waarde) de aandelen zal verkrijgen in een vennootschap die vanwege de verkoop van haar belang in Schuitema circa € 177 miljoen in kas heeft. Volgens VEB c.s. staan deze gelden onmiddellijk en vrijelijk aan Schuitema ter beschikking en dient bij de vaststelling van de prijs van het aandeel Schuitema met de (nominale) waarde ervan te worden rekening gehouden. VEB c.s. hebben dit effect berekend op € 5,07 per gewoon aandeel Schuitema. 3.18 De Ondernemingskamer kan dit betoog van VEB c.s. niet volgen. Uit het Offer Memorandum blijkt immers dat het vermogen van CKK door haar als commanditaire vennoot zal worden ingebracht in een nieuw op te richten commanditaire vennootschap (hierna CV te noemen) van welke - naast CKK - ook Stichting Zelfstandig Ondernemerschap (een ten behoeve van de gezamenlijke C1000-franchisenemers op te richten stichting, hierna SZO te noemen) commanditair vennoot zal zijn, dat een nieuw op te richten vennootschap de beherende vennoot van de CV zal zijn en dat Schuitema een meerderheidsbelang in die vennootschap/beherende vennoot zal nemen en SZO het resterende (minderheids)belang. De CV zal het overgrote deel van haar vermogen aan Skipper uitlenen en haar vermogen overigens, overeenkomstig haar doelstelling, aanwenden voor het opzetten van projecten, diensten, scholing en dergelijke ten bate van (de gezamenlijke belangen van) Schuitema en de C1000-franchisenemers. Waar VEB c.s. er vervolgens van uitgaan dat - slechts - de raad van commissarissen van de nieuwe vennootschap zijn goedkeuring moet geven voor de aanwending van het vermogen van de CV, berust hun stelling op een onjuiste lezing van de in het Offer Memorandum beschreven structuur. Daarin is immers vermeld dat voor aanwending van het vermogen van de CV de instemming van alle vennoten (CKK, SZO en de beherende vennoot) benodigd zal zijn. Desgevraagd is dit een en ander ter terechtzitting door Skipper c.s. bevestigd en nader toegelicht. De Ondernemingskamer heeft geen reden aan (de juistheid van) die verklaringen te twijfelen en VEB c.s. hebben niet gesteld dat de feitelijke structuur van de CV anders zal zijn. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de Ondernemingskamer het vermogen van CKK althans van de CV bestemd, en als zodanig gebonden, te achten en kan niet worden gezegd dat dit vermogen ter vrije beschikking van Schuitema zal (komen te) staan. 3.19 Al met al kan de Ondernemingskamer, naar volgt uit hetgeen in 3.16 tot en met 3.18 hiervoor is overwogen, in de door VEB c.s. aangevoerde argumenten geen voldoende (concrete) feiten en omstandigheden onderkennen waaruit zou kunnen volgen dat de "hoogste prijs" - zoals die in absolute zin nog zal moeten worden vastgesteld - niet een billijke prijs zal zijn. Dit onderdeel van het verzoek zal mitsdien worden afgewezen. 3.20 Bij deze stand van zaken kan overigens in het midden blijven de juistheid van de veronderstelling dat (ook) het verzoek in de eigenlijke zin van artikel 5:80b lid 1 Wft, op de voet van artikel 5:80b lid 3 Wft, ontvankelijk moet worden geacht. 3.21 Met betrekking tot de werkelijk door Ahold ontvangen tegenprestatie voor haar belang in Schuitema (de "hoogste prijs") hebben VEB c.s. gesteld dat deze op ten minste € 31,73 per aandeel is te stellen. Zij hebben daartoe aangevoerd dat het bedrag van € 20,11 een "interne schatting" is van Schuitema en (de overgrootmoedervennootschap van) Skipper en dat Ahold, naast een bedrag van circa € 185 miljoen in contanten, circa 57 winkels, vastgoed en een belang van 20% in preferente aandelen Skipper Investments heeft verkregen. Ter zake van die onderscheiden elementen van de door Ahold ontvangen tegenprestatie hebben VEB c.s. gesteld dat (i) de waarde van de overgedragen winkels significant hoger ligt dan het in 5.2.3 van het Offer Memorandum genoemde bedrag van circa € 171 miljoen, zulks mede gezien de ondernemingswaarde van Schuitema welke (eveneens) significant hoger ligt dan de door Skipper in aanmerking genomen € 950 miljoen, (ii) (de juistheid van) de waarde van het overgedragen vastgoed van circa € 91 miljoen niet kan worden gecontroleerd omdat niet bekend is gemaakt welke locaties/panden aan Ahold zijn overgedragen en (iii) de ingevolge de Shareholders Arrangements door Ahold verkregen 20% preferente aandelen Skipper Investments een hogere waarde hebben dan de daaraan toegekende nominale waarde van € 50 miljoen nu aan die aandelen bepaalde aandeelhoudersrechten zijn verbonden zoals het (in 5.2.4 van het Offer Memorandum beschreven) goedkeuringsrecht betreffende bepaalde strategische beslissingen van Schuitema (hierna ook het vetorecht te noemen) dan wel de bij wege van afkoop daarvan door Schuitema aan Ahold te koop aan te bieden "eigen" winkels (hierna ook het optierecht te noemen) en aan die aandeelhoudersrechten door Skipper bij de prijsstelling onder het openbare bod ten onrechte geen waarde is toegekend. Op grond van al het voorgaande berekenen VEB c.s. de billijke prijs per aandeel Schuitema op € 31,73 ("minimale ondergrens") à € 43,23 ("minimale bovengrens"). Voor zover VEB c.s. in dit kader tevens het vermogen van CKK hebben vermeld als ten onrechte niet in de "hoogste prijs" begrepen, overweegt de Ondernemingskamer, onder verwijzing naar de rechtsoverwegingen 3.17 en 3.18 hiervoor, dat te dezen geen sprake is van een door Ahold in het kader van de verkoop van haar belang in Schuitema ontvangen tegenprestatie. 3.22 De Ondernemingskamer overweegt voorts als volgt. 3.23 Ter zake van de door Ahold verkregen winkels hebben VEB c.s. onder meer gesteld dat, naar eigen zeggen van Skipper c.s., Schuitema van die winkels af wilde zodat niet is uit te sluiten dat zij bij de prijsvorming in de context van de onderhavige transactie met Ahold niet het onderste uit de kan wilde halen en dat Ahold als koper ook een belang had bij een zo laag mogelijke waardering van de winkels. Voorts achten VEB c.s. een vergelijking, zoals Skipper die heeft gemaakt, met de recente transacties inzake de Lauruswinkels niet juist, nu die plaatsvonden onder onvergelijkbare omstandigheden, in het kader van een veiling, terwijl Laurus N.V. in ernstige financiële problemen verkeerde. De omzet van de overgedragen winkels zou (uitgaande van het door Skipper c.s. gestelde marktaandeel van circa 15%) circa € 610 miljoen bedragen. De EBITDA marge van Albert Heijn bedroeg voor 2007 9%, voor Schuitema was dat 4%. Verwacht mag worden dat de toepassing van de Albert Heijn formule zal leiden tot een aanzienlijke verbetering van de winstgevendheid, aldus VEB c.s. Bovendien zou, nog steeds volgens VEB c.s., Ahold in staat moeten zijn de omzet van de overgedragen winkels aanzienlijk te vergroten. Op die gronden menen VEB c.s. dat voor deze winkels een EBITDA gerealiseerd moet kunnen worden van € 50 miljoen tot € 75 miljoen. Rekening houdend met eenmalige ombouwkosten van € 50 miljoen à € 100 miljoen en de zogeheten trading multiple (ondernemingswaarde/EBITDA) van 8,1 die ook Skipper heeft gehanteerd, hebben VEB c.s. de waarde van de overgedragen winkels berekend op € 350 miljoen tot € 550 miljoen. Dat Duff & Phelps bij schrijven van 6 juni 2008 heeft bevestigd dat de aan de winkels toegekende waarde van (volgens dat schrijven) € 260,1 miljoen jegens de minderheidsaandeelhouders "fair, from a financial point of view" is, doet aan de juistheid van de voorgaande berekeningen niet af, aldus VEB c.s., nu Duff & Phelps als financieel adviseur van Ahold niet als onafhankelijk kan worden beschouwd. Dat sprake was van een te lage waardering van de winkels blijkt volgens VEB c.s. voorts uit de door haar berekende ondernemingswaarde van Schuitema welke - ook - aanzienlijk hoger uitkomt dan € 950 miljoen, namelijk op € 1.161 miljoen op basis van de enterprise value/sales multiple methode, waarbij VEB c.s. een multiple hebben gehanteerd van 0,38 (het gemiddelde van de door Skipper en Ahold gehanteerde multiple van 0,3 en de sectorgemiddelde multiple van 0,45), en op € 1.089 miljoen op basis van de EBITDA multiple methode, waarbij VEB c.s. de EBITDA van Schuitema over 2007 gezien de bijzondere investeringen en afschrijvingen hebben "genormaliseerd" tot € 134,39 miljoen en de eerdergenoemde trading multiple hebben gehanteerd van 8,1. Uitgaande van een waarde van de winkels van € 350 miljoen tot € 550 miljoen hebben VEB c.s. een effect per aandeel Schuitema berekend van € 5,12 à € 10,84. 3.24 Skipper heeft hiertegenover onder meer aangevoerd dat zij at arm's length met Ahold heeft onderhandeld, dat de prijs voor de winkels is berekend op basis van professionele waarderingen, dat deze prijs wordt bevestigd door een fairness opinion van Duff & Phelps, dat de marktpositie van Schuitema (inclusief die van C1000) de afgelopen jaren is weggezakt en dat bij de onderhandelingen met Ahold rekening is gehouden met in de komende jaren vereiste, significante investeringen. Voorts is rekening gehouden met waarderingen op grond van de zogeheten trading multiple-analyse van andere, beursgenoteerde supermarktondernemingen. Uitgaande van een ondernemingswaarde van € 950 miljoen en een EBITDA van € 117,7 miljoen (voor 2007) bedroeg de trading multiple van Schuitema (voor 2007) 8,1. Dat is in overeenstemming met de mediaan van de trading multiples voor 2007 van vergelijkbare marktpartijen van 7,8. De enterprise value/sales multiples van de in de sectorgemiddelde multiple meegewogen Nederlandse supermarktketens zijn veel lager (0,31 voor Super de Boer en 0,37 voor Ahold) dan de gemiddelde. Voor Schuitema kan derhalve niet worden gerekend met een multiple van 0,38, aldus - nog steeds - Skipper c.s. 3.25 De Ondernemingskamer stelt voorop dat, juist nu de door Ahold voor haar belang in Schuitema bedongen tegenprestatie uit diverse te onderscheiden elementen bestaat en daarbij voor het merendeel sprake is van (deel)prestaties in natura, het voor derden - onder wie de minderheidsaandeelhouders maar ook de Ondernemingskamer - niet goed is na te gaan of de door de betrokken partijen aan die diverse (deel)prestaties toegekende (nominale) geldswaarden juist zijn, in die zin dat zij overeenkomen met de geldswaarden daarvan in het economische verkeer. Immers, aangenomen dat, over all bezien, sprake zal zijn geweest van een transactie tegen een at arm's length prijs (nu Skipper en Ahold van elkaar onafhankelijke partijen zijn), laat zulks onverlet dat niet valt uit te sluiten dat bij de - onderlinge - waardering van de onderscheiden (deel)prestaties - wèl - sprake is geweest van niet-zakelijke (te hoge of te lage) toegekende geldswaarden, nu partijen daarvoor over en weer gecompenseerd kunnen zijn in het kader van (de waardering op geldswaarde van) een of meer andere (deel)prestatie(s). Deze redenering zal (kunnen) opgaan, zolang alle over en weer geleverde (deel)prestaties in natura (plus € 185 miljoen in contanten) uiteindelijk maar dezelfde totale waarde in het economische verkeer hebben. Aldus is de prijsvorming van de onderhavige transactie tussen Skipper en Ahold uitermate ondoorzichtig en oncontroleerbaar. De Ondernemingskamer begrijpt dat Skipper heeft getracht de hiervoor vermelde, door haar aan de diverse elementen van de transactie toegekende geldswaarden te staven met taxatierapporten dan wel analyses van terzake kundigen (wat betreft de ondernemingswaarde van Schuitema onderscheidenlijk de overgedragen winkels heeft Duff & Phelps, naar Skipper c.s. hebben gesteld, naast een fairness opinion, separate analyses opgesteld), doch nu zij deze rapporten en analyses noch de daaraan ten grondslag liggende opdrachten en uitgangspunten in deze procedure heeft ingebracht, is uiteindelijk voor VEB c.s. noch de Ondernemingskamer inzichtelijk en controleerbaar gemaakt op welke wijze de diverse (deel)prestaties zijn gewaardeerd. Zulks geldt evenzeer voor de door Skipper c.s. gememoreerde analistenrapporten inzake de ondernemingswaarde van Schuitema, aan welke de door Ahold en Skipper overeengekomen waarde van circa € 950 miljoen mede zou zijn getoetst. 3.26 Mutatis mutandis geldt hetgeen hiervoor is overwogen evenzeer voor het door Schuitema aan Ahold overgedragen vastgoed. Naar VEB c.s. met juistheid hebben gesteld, is (op een enkele uitzondering na) volstrekt onduidelijk gebleven om welke onroerende zaken, op welke locaties en met welke huurcontracten, het hier gaat. In dit verband zijn de door Skipper genoemde taxatierapporten van DTZ Zadelhoff noch andere schriftelijke bewijsstukken door haar overgelegd. 3.27 Onder deze omstandigheden en lettend op hetgeen VEB c.s. terzake naar voren hebben gebracht, is de Ondernemingskamer van oordeel dat de door VEB c.s. geuite twijfel omtrent de (juistheid van de) aan de zogeheten Stores Transaction toegekende geldswaarden niet ongerechtvaardigd althans niet bij voorbaat onaannemelijk is te achten. Zij acht het dan ook geboden om zich zelfstandig een oordeel te vormen omtrent (de redelijkheid van) de door Skipper en Ahold in het kader van de Stores Transaction aan de overgedragen winkels en het overgedragen vastgoed toegekende geldswaarden. De Ondernemingskamer zal daartoe twee deskundigen benoemen. De aan dezen te verstrekken opdracht zal zich, gelet op het systeem van de (artikelen 5:80a en 5:80b van de) Wet op het financieel toezicht en op hetgeen daaromtrent in 3.1 tot en met 3.3 is overwogen, beperken tot de vraag of en in hoeverre in redelijkheid kan worden gezegd dat de per 22 april 2008 aan de overgedragen winkels toe te kennen geldswaarde € 171 miljoen bedraagt en de aan het overgedragen vastgoed toe te kennen geldswaarde € 91 miljoen. De deskundigen zullen het tot hun taak mogen rekenen zich daarbij tevens uit te laten over de (redelijkheid van de) door Skipper en Ahold gehanteerde ondernemingswaarde van Schuitema van circa € 950 miljoen. In dit verband overweegt de Ondernemingskamer nog dat zij VEB c.s. niet kan volgen in haar betoog dat hierbij zou moeten worden uitgegaan van de EBITDA marge van Ahold (voor 2007: 9) en niet van die van Schuitema (voor 2007: 4). Dat Ahold in de toekomst met de winkels wellicht een hogere winstmarge kan behalen dan Schuitema, is niet een factor die in de verkoopopbrengst ten bate van Schuitema tot uitdrukking behoort te komen. De Ondernemingskamer acht het voorts geboden dat de deskundigen, minst genomen, de beschikking krijgen over de aan de Stores Transaction ten grondslag liggende overeenkomsten, de hiervoor bedoelde taxatie- en analistenrapporten, fairness opinions en analyses, alsmede de daaraan ten grondslag liggende opdrachten onderscheidenlijk uitgangspunten. Met het oog op de te dezen in acht te nemen vertrouwelijkheid komt het de Ondernemingskamer wenselijk voor dat deze documenten door Skipper rechtstreeks aan de deskundigen ter hand worden gesteld. 3.28 Ter zake van de ingevolge de Shareholders Arrangements door Ahold verkregen 20% preferente aandelen Skipper Investments en de daaraan verbonden aandeelhoudersrechten overweegt de Ondernemingskamer dat vaststaat dat aan het vetorecht en het optierecht door Skipper bij haar berekening van de "hoogste prijs" voor het aandeel Schuitema op € 20,11 niet enige geldswaarde is toegekend. Vaststaat voorts, dat het verkrijgen van de aandeelhoudersrechten althans het vetorecht en het optierecht voor Ahold een conditio sine qua non was voor de totstandkoming van de transactie met Skipper (waarvoor de Ondernemingskamer verwijst naar onderdeel 5.1.1 van het Offer Memorandum), dat de onder het optierecht voor de winkels te betalen prijs (te zijner tijd) op zakelijke wijze zal worden bepaald en dat zowel de deelneming in Skipper Investments als het vetorecht en het optierecht in beginsel na ommekomst van een termijn van drie jaar zullen worden respectievelijk zijn beëindigd tegen betaling van de nominale waarde van de aandelen plus het cumulatieve dividend van 6,5% per jaar. De toenmalige president-commissaris van Schuitema heeft in de algemene vergadering van aandeelhouders van 10 juni 2008 omtrent de aandeelhoudersrechten onder meer verklaard: "Maar het is niet anders dan dat er afspraken gemaakt zijn om als er majeure acquisities aan de orde zijn daar in onderling overleg mee om te gaan. (…) (…) [H]et heeft een betekenis. Maar wat is de waarde? In ieder geval is het na drie jaar over. (…) Zonder dit soort rechten waren we niet aan tafel gekomen. Het is een soort randvoorwaarde. Als dat niet meegenomen kan worden als een onderdeel van het uit elkaar gaan dan hoeven we er niet over te spreken. (…) (…) [W]ij hebben alleen gezegd de looptijd ook van die afspraken en over die grotere acquisities is gekoppeld aan de looptijd van die preferente aandelen." 3.29 Ook te dezen, en op mutatis mutandis dezelfde gronden als in 3.25 hiervoor verwoord, is de Ondernemingskamer van oordeel dat de door VEB c.s. geuite twijfel omtrent de (juistheid van de) door Skipper aan de Shareholders Arrangements althans aan het vetorecht en het optierecht toegekende geldswaarden van nihil niet ongerechtvaardigd althans niet bij voorbaat onaannemelijk is te achten. De Ondernemingskamer leidt immers uit het vorenstaande, met VEB c.s., af dat het vetorecht en het optierecht voor Ahold van groot strategisch belang waren (zijn) en dat in dit licht niet is uit te sluiten dat Ahold, bij gebreke van die beide aandeelhoudersrechten, een andere waarde of vermogensbestanddeel van Skipper had bedongen als (deel)prestatie voor de overdracht van haar belang in Schuitema. Aldus moet in beginsel worden aangenomen dat (de combinatie van) het vetorecht en het optierecht voor Ahold van enige (substantiële) waarde is. Dat Ahold blijkens haar halfjaarcijfers 2008 en de toelichting daarbij aan deze rechten in haar jaarrekening geen waarde heeft toegekend, maakt dit niet anders. VEB c.s. hebben die waarde geschat op € 50 miljoen, hetgeen volgens haar een additionele waarde per aandeel Schuitema impliceert van ten minste € 1,43. 3.30 Onder deze omstandigheden acht de Ondernemingskamer het geboden om zich ook zelfstandig een oordeel te vormen omtrent (de redelijkheid van) de door Skipper en Ahold in het kader van de Shareholders Arrangements aan het vetorecht en het optierecht toegekende geldswaarden van nihil. Zij zal ook dienaangaande een opdracht aan de te benoemen deskundigen geven. De aan dezen te verstrekken opdracht zal zich overigens, gelijk is overwogen in 3.27 hiervóór, beperken tot de vraag of en in hoeverre in redelijkheid kan worden gezegd dat de per 22 april 2008 aan het vetorecht en het optierecht toe te kennen geldswaarden nihil waren. De overige aan de preferente aandelen verbonden rechten komen de Ondernemingskamer als te dezen gebruikelijk voor; zij worden derhalve niet geacht enige waarde te bezitten die separaat in ogenschouw moet worden genomen. De Ondernemingskamer acht het voorts geboden dat de deskundigen, minst genomen, de beschikking krijgen over de aan de Shareholders Arrangements ten grondslag liggende overeenkomst(en), alsmede de mogelijk ten behoeve daarvan door derden/deskundigen opgestelde analyses en de daaraan ten grondslag liggende opdrachten onderscheidenlijk uitgangspunten. Met het oog op de te dezen in acht te nemen vertrouwelijkheid komt het de Ondernemingskamer wenselijk voor dat ook deze documenten door Skipper rechtstreeks aan de deskundigen ter hand worden gesteld. 3.31 De Ondernemingskamer zal ten slotte in afwachting van het deskundigenbericht iedere verdere beslissing aanhouden. 4. De beslissing De Ondernemingskamer: beveelt een onderzoek door twee deskundigen naar (i) de waarde per 22 april 2008 van de door Schuitema N.V., gevestigd te Amersfoort, aan Koninklijke Ahold N.V. per 30 juni 2008 overgedragen (circa 57) winkels en (een onbekend aantal) onroerende zaken, alle als bedoeld in 5.2.3 van het Offer Memorandum van 29 juli 2008 en met inachtneming van hetgeen in deze beschikking is overwogen, teneinde te verklaren of en in hoeverre in redelijkheid kan worden gezegd dat de waarde in het economische verkeer per 22 april 2008 overeenkwam met circa € 171 miljoen voor de winkels respectievelijk circa € 91 miljoen voor de onroerende zaken, althans met in totaal circa € 262 miljoen; (ii) de eventuele waarde per 22 april 2008 van het door Koninklijke Ahold N.V. als houdster van nominaal € 50 miljoen cumulatief preferente aandelen A in het geplaatste kapitaal van Skipper Investments B.V. verkregen vetorecht en het optierecht, beide als bedoeld in 3.21 van deze beschikking en in 5.2.4 van het Offer Memorandum van 29 juli 2008 en met inachtneming van hetgeen in deze beschikking is overwogen, teneinde te verklaren of en in hoeverre in redelijkheid kan worden gezegd dat aan dat vetorecht en aan dat optierecht per 22 april 2008 waarden in het economische verkeer van nihil toekwamen; benoemt prof. dr. L. Traas te Blaricum en drs. H.T. Haanappel te Vleuten tot deskundigen; stelt het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vast op € 60.000, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen; bepaalt dat Skipper Acquisitions B.V. binnen twee weken na heden dat bedrag dient te voldoen op een door de deskundigen aan te duiden wijze dan wel ten genoege van de deskundigen vóór de aanvang van hun werkzaamheden voor de betaling van dat bedrag zekerheid dient te stellen op een door de deskundigen aan te duiden wijze en bepaalt dat de deskundigen met hun werkzaamheden niet behoeven aan te vangen dan nadat betaling of zekerheidstelling heeft plaatsgevonden; bepaalt dat Skipper Acquisitions B.V. de in 3.27 en 3.30 genoemde documenten, alsmede door de deskundigen aan te wijzen (overige) documenten of gegevensdragers, zo spoedig mogelijk, op een door de deskundigen aan te duiden wijze aan de deskundigen ter hand stelt; bepaalt dat de deskundigen bij hun onderzoek partijen in de gelegenheid dienen te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat uit het schriftelijk bericht dient te blijken dat aan dit voorschrift is voldaan; bepaalt dat van de inhoud van de opmerkingen en de verzoeken in het schriftelijk bericht van de deskundigen melding wordt gemaakt en dat indien een partij schriftelijke opmerkingen aan de deskundigen doet toekomen, zij daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij dient te doen toekomen; bepaalt dat de deskundigen uiterlijk op 27 november 2008 hun schriftelijk en ondertekend bericht doen toekomen aan de griffier van de Ondernemingskamer; bepaalt dat de griffier van de Ondernemingskamer onverwijld een afschrift van deze beschikking en van het procesdossier aan de deskundigen zal doen toekomen; houdt iedere verdere beslissing aan. Deze beschikking is gegeven door mr. Willems, voorzitter, mr. Faase en mr. Van Loon, raadsheren, prof. dr. Van Hoepen RA en mr. Bax, raden, in tegenwoordigheid van mr. Van Hassel en Van Veen LLM, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 23 oktober 2008. coll.: