Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1536

Datum uitspraak2008-10-24
Datum gepubliceerd2008-10-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers104911/KG ZA 08-343
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Verbod van de voorgenomen ontruiming op grond van artikel 138 dan wel artikel 429 sexies Sr. Verbod wordt afgewezen


Uitspraak

vonnis RECHTBANK GRONINGEN Sector civielrecht zaaknummer / rolnummer: 104911 / KG ZA 08-343 Vonnis in kort geding van 24 oktober 2008 in de zaak van [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, advocaat mr. J.S. Brolsma, tegen DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE), gevestigd te Den Haag, gedaagde, advocaat mr. J. Bijlsma. Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de mondelinge behandeling op 22 oktober 2008 waarbij [eiser], bijgestaan door mr. Brolsma en namens de Staat mr. Bijlsma zijn verschenen - de pleitnota van mr. Brolsma - de pleitnota van mr. Bijlsma. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. [bedrijfsnaam] is eigenaar van het pand aan het [adres] te [plaatsnaam]. Het pand heeft als functie kantoorruimte. 2.2. In de nacht van 20 op 21 september 2008 hebben vier personen, waaronder [eiser], een gedeelte van het pand aan het [adres] te [plaatsnaam] in gebruik genomen (gekraakt). Hiervan is direct melding gemaakt bij de Regiopolitie Groningen. De politie is op 21 september 2008 ter plaatste gegaan en heeft proces-verbaal opgemaakt. 2.3. Op 25 september 2008 heeft [werknemer], namens [bedrijfsnaam], aangifte gedaan wegens huisvredebreuk. Tevens zijn door de politie op die dag [getuige a] en [getuige b] als getuigen gehoord. 2.4. Op 25 september 2008 heeft de Regiopolitie Groningen aangekondigd het perceel aan het [adres] te [plaatsnaam] te gaan ontruimen. Naar aanleiding hiervan heeft de raadsman van [eiser] op 26 september 2008 een fax aan de officier van justitie gezonden. In reactie hierop heeft de officier van justitie bij fax van 29 september 2008 de onderliggende stukken aan de raadsman gezonden. De ontruiming is vervolgens opgeschort in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure. 2.5. [eiser] en de anderen verblijven thans nog immer in het pand. 3. Het geschil 3.1. [eiser] vordert de Staat en via haar de officier van justitie te verbieden strafrechtelijke dwangmiddelen jegens [eiser] toe te passen en/of te verbieden anderszins tot feitelijke ontruiming van het pand aan het [adres] te [plaatsnaam] over te gaan of te doen overgaan, voordat omtrent de strafbaarheid van [eiser] op grond van art. 138, 139 of 429 sexies Sr door de strafrechter (onherroepelijk) uitspraak is gedaan, met veroordeling van de Staat in de kosten van deze procedure. 3.2. [eiser] heeft aan zijn vordering – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Het pand aan het [adres] is gedurende één jaar voor de kraakactie feitelijk niet in gebruik geweest, zodat er geen sprake is van overtreding van art. 138 dan wel art. 429 sexies Sr en de officier van justitie derhalve niet het voor ontruiming benodigde vermoeden van overtreding van deze artikelen kan hebben. In ieder geval sedert augustus 2007 is enkel sprake geweest van opslag van een zodanig kleine hoeveelheid goederen, die bovendien gaandeweg de werkzaamheden zijn opgemaakt en verbruikt, dan niet gesproken kan worden van substantiële en relevante opslag. Bovendien is er enkel sprake geweest van incidenteel gebruik, hetgeen niet kan worden aangemerkt als gebruik als bedoeld in de strafrechtelijke bepalingen. Voor zover er sprake zou zijn geweest van gebruik van het betreffende gedeelte van het pand, volgt uit het arrest van het Gerechtshof Arnhem van 26 februari 2008 dat [eiser] en de anderen beschouwd kunnen en mogen worden als de feitelijke bewoners van het pand en dat ontruiming van het pand een inbreuk op hun grondrecht, te weten het huisrecht als bedoeld in art. 12 Gw en art. 8 EVRM, is. De ontruiming dient derhalve gelegitimeerd te zijn door een wet in formele zin en hiertoe verschaft noch het Wetboek van Strafrecht, noch enige andere wet de officier van justitie expliciet de bevoegdheid. 3.3. De Staat heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. Er is sprake van effectief en voortvarend ondernemen van activiteiten die de functie van het gekraakte deel van het pand weer mogelijk maken, zodat ten tijde van de ingebruikneming sprake was van feitelijk gebruik van het pand. Aan het pand zijn renovatiewerkzaamheden uitgevoerd, waarbij materiaal en materieel op de begane grond is opgeslagen. Omdat het ging om lekkage aan de gevel die zich moeilijk liet lokaliseren hebben deze werkzaamheden geruime tijd in beslag genomen. Daarna is een aanvang gemaakt met werkzaamheden om het gekraakte gedeelte te verbouwen tot parkeergelegenheid. Tijdens voornoemde werkzaamheden is de begane grond gebruikt voor opslag, hetgeen met zich brengt dat er in het jaar voorafgaande aan de kraak sprake is geweest van feitelijk gebruik. Betwist wordt dat door het plegen van een strafbaar feit een huisrecht gevestigd kan worden, zodat het namens [eiser] gedane beroep op art. 12 Gw en art. 8 EVRM niet opgaat. Daarnaast volgt uit art. 55 Sv dat de officier van justitie de bevoegdheid heeft het pand te betreden en te ontruimen. 4. De beoordeling 4.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat ten aanzien van de rechtmatigheid van de door de officier van justitie voorgenomen ontruiming op grond van art. 138 dan wel art. 429 sexies Sr beoordeeld dient te worden of de officier van justitie een redelijk vermoeden van overtreding van één van deze artikelen kan hebben. Daarbij is louter relevant of het pand op het moment van kraken in gebruik was dan wel of het pand korter dan één jaar voor het moment van kraken feitelijk in gebuik is geweest. 4.2. De voorzieningenrechter acht voor voornoemde beoordeling de verklaringen van [getuige a] en [werknemer] van belang. Deze verklaringen komen, voor zover thans relevant, op het volgende neer: - [getuige a] (25 september 2008): ‘Ongeveer 1,5 jaar geleden heeft Bouwborg B.V. de opdracht gekregen om lekkage in de voorgevel van het pand te herstellen. De bouwmaterialen stonden op de begane grond van het pand opgeslagen’. - [werknemer] (13 oktober 2008): ‘Ten behoeve van ons pand [adres] te [plaatsnaam] worden onderhoudswerkzaamheden c.q. noodzakelijke reparatiewerkzaamheden uitgevoerd. De reparatiewerkzaamheden betreffen lekkage. Daartoe zijn in de maanden augustus 2007 tot juni 2008 meerdere delen van de gevel aan de voorzijde verwijderd om het euvel op te sporen. (…) De begane grond van het pand wordt gebruik als opslagruimte met betrekking tot de uit te voeren werkzaamheden’. - [getuige a] en [werknemer] (14 oktober 2008): ‘Gedurende de bouwkundige werkzaamheden is de begane grond als opslagruimte voor materiaal en materieel ter beschikking gesteld. De opgeslagen materialen waren onder andere: gevelstenen, loodstroken, een betonmolen, wandtegels, lijm, ramen en ruiten. De werkzaamheden zijn in de periode van halverwege 2007 t/m week 23 -2008 uitgevoerd’. 4.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit deze verklaringen, die steun vinden in de overgelegde urenstaten van in de genoemde periode in het pand verrichte werkzaamheden, blijkt dat in de periode van halverwege 2007 tot begin juni 2008 aan het pand reparatiewerkzaamheden om lekkage te verhelpen zijn verricht, waarbij materiaal en materieel op de begane grond is opgeslagen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit op zich reeds gebruik in de hier relevante zin oplevert. Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aard van de werkzaamheden, te weten het telkens verwijderen en opbouwen van een deel van gevel om de lekkage op te sporen, met zich brengt dat op de begane grond werkzaamheden zijn verricht, nu hier immers de betonmolen en de materialen waren geplaatst. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter levert ook dit gebruik in de hier relevante zin op. 4.4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat voorgaande met zich brengt dat de begane grond ten minste tot begin juni 2008, en dus korter dan één jaar voor het moment waarop het pand is gekraakt, feitelijk in gebruik is geweest, zodat de officier van justitie een redelijk vermoeden van overtreding van art. 429 sexies Sr kan hebben en de voorgenomen ontruiming op grond van art. 429 sexies Sr in beginsel gerechtvaardigd is. 4.5. Tegen deze achtergrond is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vraag of er op het moment van kraken sprake was van feitelijk gebruik en of de officier van justitie een redelijk vermoeden van overtreding van art. 138 sexies Sr kan hebben, geen nadere bespreking behoeft. 4.6. Nadere bespreking behoeft wél de stelling van [eiser] dat hij en de anderen beschouwd kunnen en mogen worden als de feitelijke bewoners van het pand en dat een ontruiming van het pand een inbreuk op hun grondrecht, te weten het huisrecht als bedoeld in art. 12 Gw en art. 8 EVRM, is. De voorzieningenrechter is dienaangaande, anders dan het Gerechtshof Arnhem, van oordeel dat [eiser] en de anderen door het plegen van een strafbaar feit, te weten het overtreden van art. 429 sexies Sr, alsmede het plegen van een onrechtmatige daad, te weten het maken van een inbreuk op het eigendomsrecht van een ander, weliswaar feitelijke bewoners van het pand zijn geworden, maar dat dit niet impliceert dat zij daarmee tevens een huisrecht hebben gevestigd. Het namens [eiser] gedane beroep op art. 12 Gw en art. 8 EVRM kan derhalve niet slagen. 4.7. De voorzieningenrechter is gezien het voorgaande van oordeel dat de voorgenomen ontruiming gerechtvaardigd is, zodat de gevraagde voorziening afgewezen dient te worden. 4.8. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op: - vast recht EUR 254,00 - salaris advocaat 816,00 Totaal EUR 1.070,00 5. De beslissing De voorzieningenrechter: 5.1. wijst de vordering af, 5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op EUR 1.070,00, 5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. R.B.M. Keurentjes en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2008.?