Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1539

Datum uitspraak2008-10-17
Datum gepubliceerd2008-10-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5867 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Juistheid vaststelling beperkingen i.v.m. depressief toestandsbeeld, pijnstoornis en postwhiplashsyndroom? Juistheid vaststelling FML?


Uitspraak

06/5867 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 augustus 2006, 05/4180 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 17 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M. Kaouass, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bijgevoegd was een rapport van 5 januari 2007 van bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal. Appellante heeft een op 2 april 2007 door de psychiater dr. M.L. Stek uitgebracht rapport in het geding gebracht. Van de zijde van het Uwv is daarop gereageerd door middel van een rapport van 7 augustus 2008 van bezwaarverzekeringsarts W.C. Hovy. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2008. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Florijn. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hierover met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. De Raad volstaat hier met het volgende. 1.2. Appellante ontvangt sinds 10 juli 2003 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.3. Bij besluit van 9 maart 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante per 14 oktober 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het tegen het besluit van 9 maart 2005 gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 november 2005 (bestreden besluit) gegrond verklaard: per 14 oktober 2004 is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante gesteld op 65 tot 80%. 2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat zij zich kan verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. 3.1. In hoger beroep, zoals toegelicht ter zitting, heeft appellante aangevoerd dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante verwezen naar het rapport van 8 augustus 2003 van psycholoog drs. M. Xygkaki en psychiater dr. G.M.G.I. Ramaekers, het rapport van 22 augustus 2006 van neuroloog E. Oosterhoff, de bespreking daarvan door medisch adviseur dr. G.M.A. Clauwaert en het hiervoor in rubriek I genoemde rapport van psychiater Stek. 3.2. De Raad is met bezwaarverzekeringsarts Admiraal - zie zijn rapporten van 14 september 2005 en 5 januari 2007 - van oordeel dat het rapport van 8 augustus 2003 van Xygkaki en Ramaekers niet is toegesneden op de datum in geding (14 oktober 2004). Bovendien is de in dat rapport opgenomen opmerking dat appellante als gevolg van haar klacht niet in staat is te werken een opmerking van appellante zelf en niet de opvatting van de rapporteurs. 3.3. Met betrekking tot de rapporten van Oosterhoff en Stek acht de Raad van belang dat deze zijn opgemaakt in het kader van een civiele letselschadeprocedure en derhalve niet toegesneden op de criteria die gelden voor een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de WAO.Voorts is de Raad van oordeel dat het Uwv reeds is uitgegaan van een bij appellante op datum in geding bestaand depressief toestandsbeeld. Gemotiveerd is aangegeven welke beperkingen bestonden op grond van deze depressieve stoornis, en daarnaast die als gevolg van de aangenomen pijnstoornis en postwhiplashsyndroom. De rapporten van Oosterhoff en Stek bevatten geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 september 2005 geformuleerde - op 14 oktober 2004 - bij appellante bestaande beperkingen op de items concentreren, deadlines en hoog handelingstempo onjuist zouden zijn weergegeven. De Raad onderschrijft derhalve de conclusies van de bezwaarverzekeringsartsen Admiraal en Hovy, neergelegd in hun rapporten van 5 januari 2007 en 7 augustus 2008, dat genoemde rapporten van Oosterhoff en Stek niet leiden tot de conclusie dat de FML dient te worden aangepast.Aan het rapport van medisch adviseur Clauwaert komt naar het oordeel van de Raad geen zelfstandige betekenis toe, omdat daarin slechts het rapport van neuroloog Oosterhoff is samengevat en besproken zonder toevoeging van voor het onderhavige geding relevante eigen onderzoeksbevindingen. Wat betreft de in dat rapport wederom voorgestelde urenbeperking verenigt de Raad zich met hetgeen daaromtrent in de aangevallen uitspraak in overweging 2.8 door de rechtbank, onder verwijzing naar het rapport van 29 mei 2006 van bezwaarverzekeringsarts Admiraal, is overwogen. 3.4. Aldus uitgaande van de juistheid van de FML, is het de Raad niet kunnen blijken dat appellante op de datum in geding, 14 oktober 2004, niet in staat kon worden geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies ten volle te vervullen, resulterend in een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. 4. Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd en er bestaat geen reden voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2008. (get.) J.P.M. Zeijen. (get.) A.C.A. Wit. TM