Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1567

Datum uitspraak2008-10-27
Datum gepubliceerd2008-10-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/529107-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Thomas van der Bijl is op 20 april 2006 doodgeschoten in café De Hallen te Amsterdam. De rechtbank Amsterdam heeft op 27 oktober 2008 vonnis gewezen in zaken tegen vier verdachten. De vierde verdachte wordt veroordeeld tot 474 dagen gevangenisstraf voor het voorbereiden van moord en voor witwassen.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/529107-06 (PROMIS) Datum uitspraak: 27 oktober 2008 op tegenspraak VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9, 10 en 13 oktober 2008. 1. Tenlastelegging De tenlastelegging is ter terechtzitting van 9 oktober 2008 gewijzigd, in dier voege dat aan verdachte is telastegelegd dat: 1. [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer ander(en) op 20 april 2006 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade A. van der Bijl van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer ander(en) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen, zeven, althans een aantal, kogels in de rug en/of het achterhoofd en/of de nek, in elk geval het lichaam van die Van der Bijl geschoten, waardoor die Van der Bijl zodanige verwondingen aan (onder meer) hart en/of aorta en/of hersenen heeft opgelopen dat hij daaraan is overleden, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 februari 2006 tot en met 20 april 2006 te Amsterdam en/of Zwanenburg en/of Halfweg, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door (onder meer) een (bivak)muts te leveren en/of te verstrekken en/of (de omgeving van) café “de Hallen” te Amsterdam en/of (de omgeving van) het woonadres van die Van der Bijl voor te verkennen en/of de (te gebruiken) vluchtauto (Audi A4) een of meer ke(e)r(en) te verplaatsen en/of te verzetten en/of een of meerdere vluchtroutes voor te stellen en/of te bespreken; subsidiair: [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en) op 20 april 2006 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade A. van der Bijl van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen, zeven, althans een aantal, kogels in de rug en/of het achterhoofd en/of de nek, in elk geval het lichaam van die Van der Bijl geschoten, waardoor die Van der Bijl zodanige verwondingen aan (onder meer) hart en/of aorta en/of hersenen heeft opgelopen dat hij daaraan is overleden, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 20 april 2006 te Amsterdam en/of Zwanenburg en/of Halfweg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander ([medeverdachte 3]) of ander(en), althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door (onder meer) een vuurwapen met daarbij behorende munitie en/of een (bivak)muts en/of een of meer telefoon(s) te leveren en/of te verstrekken en/of (de omgeving van) café “de Hallen” te Amsterdam en/of (de omgeving van) het woonadres van die Van der Bijl voor te verkennen en/of de (te gebruiken) vluchtauto (Audi A4) een of meer ke(e)r(en) te verplaatsen en/of te verzetten en/of een of meerdere vluchtroutes voor te stellen en/of te bespreken; meer subsidiair: [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en) op 20 april 2006 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade A. van der Bijl van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen, zeven, althans een aantal, kogels in de rug en/of het achterhoofd en/of de nek, in elk geval het lichaam van die Van der Bijl geschoten, waardoor die Van der Bijl zodanige verwondingen aan (onder meer) hart en/of aorta en/of hersenen heeft opgelopen dat hij daaraan is overleden, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf [medeverdachte 3] op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 20 april 2006 te Amsterdam en/of Zwanenburg en/of Halfweg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of ander(en), althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door (onder meer) een vuurwapen met daarbij behorende munitie en/of een (bivak)muts en/of een of meer telefoon(s) te leveren en/of te verstrekken en/of (de omgeving van) café “de Hallen” te Amsterdam en/of (de omgeving van) het woonadres van die Van der Bijl voor te verkennen en/of de (te gebruiken) vluchtauto (Audi A4) een of meer ke(e)r(en) te verplaatsen en/of te verzetten, bij en/of tot het door [medeverdachte 3] en/of een of meer ander(en) gepleegde misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 februari 2006 tot en met 20 april 2006 te Amsterdam en/of Zwanenburg en/of Halfweg, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door (onder meer) een (bivak)muts te verstrekken en/of (de omgeving van) café “de Hallen” te Amsterdam en/of (de omgeving van) het woonadres van die Van der Bijl voor te verkennen en/of de (te gebruiken) vluchtauto (Audi A4) een of meer ke(e)r(en) te verplaatsen en/of te verzetten en/of een of meerdere vluchtroutes voor te stellen en/of te bespreken; meest subsidiair: hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2006 tot en met 20 april 2006 te Amsterdam en/of Zwanenburg en/of Halfweg en/of Zaanstad, in elk geval in Nederland, terwijl hij kennis droeg van het voornemen tot het plegen van het misdrijf van moord, te weten het voornemen om de eigenaar/uitbater van café “De Hallen” te Amsterdam (A. van der Bijl) te vermoorden, op enig tijdstip waarop het plegen van dat misdrijf nog kon worden voorkomen, opzettelijk heeft nagelaten om aan ambtenaren van politie en/of justitie en/of de bedreigde A. van der Bijl, tijdig voldoende kennis te geven van dat voornemen, terwijl genoemd misdrijf is gevolgd; 2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 20 april 2006 te Amsterdam en/of Zwanenburg en/of Halfweg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaar of meer is gesteld, te weten moord (op de eigenaar/uitbater van café “De Hallen” te Amsterdam (A. van der Bijl)) opzettelijk een personenauto, te weten een Audi A4, kleur grijs en/of een vuurwapen, (pistool), met daarbij behorende munitie en/of een of meer mobiele telefoon(s) en/of een (bivak)muts, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad; 3. hij op of omstreeks 26 juli 2006, te Zaandijk, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, een geldbedrag van (ongeveer) 19.385 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf; 2. Voorvragen De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat de tenlastelegging van feit 1 meer subsidiair onbegrijpelijk, deels innerlijk tegenstrijdig en/of onvoldoende feitelijk is, zodat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard. De rechtbank leest dit onderdeel van de telastelegging zo dat verdachte wordt verweten dat hij ondersteunende handelingen heeft verricht aan de aan de moord ondersteunende handelingen van medeverdachte [medeverdachte 3]. De rechtbank ziet derhalve anders dan de raadsman geen innerlijke tegenstrijdigheid en verwerpt eveneens het betoog dat sprake zou zijn van onvoldoende duidelijkheid. De dagvaarding is op dit onderdeel dan ook geldig. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan 3.1. Het standpunt van het openbaar ministerie De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 1 primair telastegelegde – kort gezegd medeplichtigheid aan de moord op A. van der Bijl – vrijspraak gevorderd, nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte (alleen) voldoende direct ondersteunende handelingen heeft verricht ten behoeve van degenen die uiteindelijk de moord hebben begaan. Naar het oordeel van de officier van justitie kan het onder 1 subsidiair, 2 en 3 telastegelegde wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 1 subsidiair telastegelegde – kort gezegd het medeplegen van medeplichtigheid aan moord – betoogd dat verdachte, door het met medeverdachte [medeverdachte 3] meegaan met het voorverkennen van café De Hallen en het woonadres van Van der Bijl, het zelfstandig aandragen van een extra vluchtroute en het aan [medeverdachte 3] leveren van een bivakmuts, in voldoende mate daadwerkelijke handelingen heeft verricht, gericht op het ondersteunen van de feitelijke uitvoerders van de moord. Door de nauwe samenwerking met medeverdachte [medeverdachte 3] ten tijde van de ondersteunende handelingen, dient naar het oordeel van het openbaar ministerie ook het door [medeverdachte 3] aan de opdrachtgever teruggeven van de – later bij de liquidatie daadwerkelijk gebruikte – vluchtauto en vuurwapen met bijbehorende munitie, aan verdachte te worden toegerekend. De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 2 telastegelegde – kort gezegd het medeplegen van voorbereiding van moord – betoogd dat verdachte, voorafgaand aan de moord en voorafgaand aan het moment waarop medeverdachte [medeverdachte 3] de goederen heeft teruggeven aan de opdrachtgever, tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 3] de beschikking heeft gehad over een vluchtauto, een vuurwapen met bijbehorende munitie, mobiele telefoons en een bivakmuts, zijnde goederen die kennelijk waren bestemd tot het begaan van de moord op Van der Bijl. De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 3 telastegelegde betoogd dat dit feit, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. 3.2. Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft, met het openbaar ministerie, bepleit dat het onder 1 primair telastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair (medeplegen van medeplichtigheid) en meer subsidiair telastegelegde (medeplichtigheid aan medeplichtigheid) heeft de raadsman bepleit dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Ten eerste geldt volgens de raadsman dat verdachte niet in de Audi heeft gezeten en dat verdachte ontkent dat hij de Ruger heeft gezien. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de door verdachte verrichte handelingen het gronddelict niet hebben ondersteund en ook het opzet op het gronddelict bij verdachte ontbrak evenals het opzet op de medeplichtigheid van medeverdachte [medeverdachte 3] bij het gronddelict. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat uit niets is gebleken dat verdachte zo nauw en volledig met medeverdachte [medeverdachte 3] heeft samengewerkt dat van het in vereniging leveren van het wapen en de telefoons kan worden gesproken. Ten aanzien van de bivakmuts heeft de raadsman aangevoerd dat bij verdachte het opzet ontbrak op medeplichtigheid aangezien deze niet was gericht op het doorleveren door de bivakmuts van [medeverdachte 3] aan derden. Ten aanzien van het onder 1 meest subsidiair telastegelegde – kort gezegd het verzwijgen kennis te geven van de voorgenomen moord – heeft de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging op grond van artikel 137 van het Wetboek van Strafrecht, zoals hieronder verwoord bij rubriek 5. Ten aanzien van het onder 2 telastegelegde (medeplegen van voorbereidingshandelingen) heeft de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van vrijwillige terugtred, artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht, zoals eveneens hieronder verwoord bij rubriek 5. Ten aanzien van het onder 3 telastegelegde (witwassen) refereert de raadsman zich, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, aan het oordeel van de rechtbank. 3.3. Het oordeel van de rechtbank 3.3.1. Redengevende feiten en omstandigheden Ten aanzien van het onder 1 en 2 telastegelegde Op de ochtend van 20 april 2006 wordt A. van der Bijl met pistoolschoten om het leven gebracht in café De Hallen te Amsterdam. Een getuige heeft op 20 april 2006 knallen gehoord en twee mannen bij het café zien wegrennen, die een voorwerp in de Rijpgracht gooiden. Politieduikers hebben op die plaats een vuurwapen aangetroffen en veiliggesteld. Na onderzoek van het vuurwapen door het NFI bleek zich op het vuurwapen een DNA-mengprofiel te bevinden met DNA-kenmerken van medeverdachte [medeverdachte 3] , hetgeen op 7 juli 2006 in diens aanhouding resulteerde. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij begin of half januari 2006 de opdracht heeft aangenomen om de eigenaar van café De Hallen in Amsterdam te liquideren. [medeverdachte 3] zou hier € 60.000,- voor krijgen. Ten behoeve van de uitvoering van deze liquidatie kreeg [medeverdachte 3] kort daarna van de opdrachtgever de beschikking over een personenauto (Audi A4), meerdere wapens en mobiele telefoons en is [medeverdachte 3] ter voorbereiding van de moord begonnen met het voorverkennen van de omgeving van café De Hallen en het woonadres van Van der Bijl en het regelmatig verzetten van de vluchtauto (Audi A4). Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 3], met wie hij reeds lange tijd bevriend was, half februari 2006, na een feest bij [medeverdachte 3] thuis, met hem langs café De Hallen in Amsterdam reed, waar [medeverdachte 3] op een auto wees en verdachte mededeelde dat hij de eigenaar van die auto ging “kieren”. Verdachte wist dat met het woord “kieren” liquideren werd bedoeld. [medeverdachte 3] heeft verdachte tijdens die autorit gevraagd of hij hem hierbij wilde helpen, waarop verdachte bevestigend heeft geantwoord. Vervolgens is [medeverdachte 3] doorgereden naar [plaats], alwaar hij verdachte de woning van Van der Bijl heeft aangewezen en waar verdachte en [medeverdachte 3] samen naar eventuele vluchtroutes bij viaducten hebben gekeken. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 3] hem na het rondrijden die dag heeft gevraagd of hij voor hem een bivakmuts kon regelen. Verdachte heeft deze bivakmuts diezelfde dag gekocht en heeft deze de volgende dag aan [medeverdachte 3] gegeven. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, ondanks dat hij de liquidatieplannen van [medeverdachte 3] op dat moment niet erg serieus nam, wel vermoedde dat dit verzoek van [medeverdachte 3] met het ‘kieren’ te maken had. Verdachte heeft verklaard dat hij op 9 maart 2006 [medeverdachte 3] heeft geholpen met het verplaatsen van een auto in Halfweg, welke auto, zo bleek verdachte later, bestemd was om als vluchtauto bij de liquidatie te dienen. Na het verplaatsen van de auto op 9 maart 2006 merkte [medeverdachte 3] tegenover verdachte op dat hij nu ten behoeve van de liquidatie een vluchtauto, een pistool en een bivakmuts had. Verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte 3] na deze opmerking heeft verteld dat hij niets met de liquidatieplannen van [medeverdachte 3] te maken wilde hebben en dat hij vanaf dat moment daar dan ook niet meer actief betrokken bij is geweest. Naar eigen zeggen heeft verdachte sindsdien zijn kop in het zand gestoken. Verdachte is ter terechtzitting van 10 oktober 2008 bij zijn ten overstaan van de politie en hierboven aangehaalde verklaringen gebleven. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij verdachte om en nabij een feest dat hij samen met zijn toenmalige vriendin, getuige [getuige], in zijn nieuwe woning gaf, heeft gevraagd om hem bij de voorgenomen liquidatie van Van der Bijl te helpen. Dit was half februari 2006. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij vervolgens met verdachte langs café De Hallen in Amsterdam en langs de woning van het latere slachtoffer in [plaats] is gereden. Volgens [medeverdachte 3] wist verdachte dat het om de liquidatie van de eigenaar van café De Hallen ging en zou hij tegen verdachte hebben gezegd dat ze sam sam zouden doen, zodat verdachte € 30.000 zou krijgen. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij ongeveer 3 tot 4 weken voor 20 april 2006 op zijn verzoek een bivakmuts van verdachte kreeg. Volgens [medeverdachte 3] wist verdachte dat de bivakmuts bij de voorgenomen liquidatie zou worden gebruikt. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat verdachte al heel snel afhaakte en niet meer mee wilde doen. [medeverdachte 3] denkt dat dit al ongeveer een week na het rondrijden was en dat de periode van het moment dat hij verdachte vroeg om mee te doen en het moment dat verdachte afhaakte ongeveer 3 weken om en nabij het feestje heeft omvat. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij, toen ook hij ervan af zag om de liquidatie uit te voeren, de bivakmuts in het dashboardkastje van de Audi A4 heeft gelegd en deze samen met de wapens en de munitie kort voor de daadwerkelijke liquidatie aan de opdrachtgever heeft teruggegeven. Uiteindelijk zijn deze voorwerpen ook gebruikt bij de liquidatie op 20 april 2006. Ten aanzien van het onder 3 telastegelegde Op 26 juli 2006 vond er naar aanleiding van de aanhouding van verdachte in verband met de moord op Van der Bijl, een doorzoeking plaats in zijn woning aan de [adres]. Bij deze doorzoeking werd onder meer een geldbedrag van € 19.415,- aangetroffen en in beslag genomen. Een gedeelte van dit bedrag, te weten € 430,- is in opdracht van de officier van justitie aan de zoon van verdachte teruggegeven. Verdachte heeft op 26 maart 2007 ten overstaan van de politie verklaard dat van het aangetroffen geldbedrag ruim € 18.000,- afkomstig is uit de opbrengsten van een wietplantage. 3.3.2. Bewijsoverwegingen en waardering van het bewijs Ten aanzien van feit 1 primair – medeplichtigheid moord Met het openbaar ministerie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair telastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 subsidiair – medeplegen van medeplichtigheid De rechtbank stelt voorop dat medeverdachte [medeverdachte 3] is vrijgesproken van medeplichtigheid aan de moord op Van der Bijl, voor zover het betreft het leveren van de bivakmuts en mobiele telefoons, het verkennen van de omgeving van café De Hallen en het woonadres van Van der Bijl en het voorstellen of bespreken van vluchtroutes. Dit betekent dat verdachte eveneens zal worden vrijgesproken van het medeplegen van voornoemde, niet bewezen verklaarde medeplichtigheidshandelingen van [medeverdachte 3]. Ten aanzien van [medeverdachte 3] is evenwel bewezen verklaard dat [medeverdachte 3] medeplichtig is aan de moord op Van der Bijl door het verstrekken van een vuurwapen en munitie en de vluchtauto. Thans is de vraag aan de orde of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van deze medeplichtigheid aan de moord. Aangezien noch verdachte noch [medeverdachte 3] hebben verklaard dat verdachte bovengenoemde voorwerpen zou hebben geleverd en het dossier ook overigens geen bewijsmiddel bevat waaruit dat kan worden afgeleid, is er onvoldoende bewijs voor deze beschuldiging. Evenmin kan worden gesproken van een zodanig nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 3] dat voornoemde handelingen van [medeverdachte 3] aan verdachte kunnen worden toegerekend. Uit de onder 3.3.1 weergegeven redengevende feiten en omstandigheden volgt dat de samenwerking van [medeverdachte 3] en verdachte beperkt is geweest, zowel in tijd als voor wat betreft de uitgevoerde handelingen. Het voert om die reden te ver om het leveren van het vuurwapen, de munitie en de vluchtauto door [medeverdachte 3], toe te rekenen aan verdachte. Ten aanzien van het verplaatsen van de vluchtauto – een handeling die niet is opgenomen in de tenlastelegging van [medeverdachte 3] - geldt dat deze activiteit niet instrumenteel is geweest tot de uiteindelijke moord. Het verplaatsen van de auto heeft geen zelfstandige bijdrage kunnen leveren aan de moord. Overigens geldt dat ook van strafbare behulpzaamheid bij de moord door het verplaatsen van de vluchtauto geen sprake is, nu deze behulpzaamheid geruime tijd voor de moord heeft plaatsgevonden. Dit leidt ertoe dat verdachte ook wordt vrijgesproken van het subsidiair telastegelegde. Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair – medeplichtigheid aan medeplichtigheid De hierboven weergegeven slotsom, dat niet bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de medeplichtigheidshandelingen van [medeverdachte 3], geldt evenzeer voor het medeplichtig zijn aan de medeplichtigheidshandelingen van [medeverdachte 3]. De in de tenlastelegging van verdachte omschreven medeplichtigheidshandelingen zijn noch instrumenteel geweest tot, noch synchroon geweest met de door de rechtbank bewezen geachte medeplichtigheidshandelingen van [medeverdachte 3]. Derhalve wordt verdachte eveneens van het onder 1 meer subsidiaire vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 meest subsidiair – nalaten kennis geven voornemen moord Verdachte heeft nagelaten kennis te geven van het voornemen tot moord. Verdachte was immers op de hoogte van het voornemen door [medeverdachte 3] en heeft nagelaten dit te melden. Verdachte heeft hier zelf over gezegd dat hij zijn kop in het zand heeft gestoken. Ten aanzien van de strafwaardigheid van dit handelen, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierover bij rubriek 5 heeft overwogen. Ten aanzien van feit 2 – medeplegen van voorbereidingshandelingen Er is onvoldoende bewijs voor het samen met [medeverdachte 3] voorhanden hebben van het vuurwapen, de munitie, de telefoons en de vluchtauto. Zoals reeds hierboven overwogen gaat het te ver om dit te construeren uit de door het openbaar ministerie veronderstelde nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 3]. Dit geldt evenwel niet voor het verwerven en voorhanden hebben van de bivakmuts, nu verdachte dit heeft bekend en ook [medeverdachte 3] hierover heeft verklaard. Op grond daarvan kan dit derhalve wettig en overtuigend bewezen worden geacht. Ten aanzien van feit 3 – witwassen De rechtbank acht op grond van voormelde bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 telastegelegde heeft begaan. 3.3.3. Bewezenverklaring De rechtbank acht het onder 1 meest subsidiair, 2 en 3 telastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat verdachte: ten aanzien van het onder 1 meest subsidiair telastegelegde op tijdstippen in de periode van 1 februari 2006 tot en met 20 april 2006 in Nederland, terwijl hij kennis droeg van het voornemen tot het plegen van het misdrijf van moord, te weten het voornemen om de uitbater van café “De Hallen” te Amsterdam (A. van der Bijl) te vermoorden, op enig tijdstip waarop het plegen van dat misdrijf nog kon worden voorkomen, opzettelijk heeft nagelaten om aan ambtenaren van politie en/of justitie en/of de bedreigde A. van der Bijl, tijdig voldoende kennis te geven van dat voornemen, terwijl genoemd misdrijf is gevolgd. ten aanzien van het onder 2 telastegelegde in de periode van 1 januari 2006 tot en met 20 april 2006 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaar of meer is gesteld, te weten moord op de uitbater van café “De Hallen” te Amsterdam (A. van der Bijl), opzettelijk een bivakmuts, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en voorhanden heeft gehad. ten aanzien van het onder 3 telastegelegde op 26 juli 2006 te Zaandijk, gemeente Zaanstad, een geldbedrag van 18.985 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf. Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. 4. De strafbaarheid van de feiten De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 5. De strafbaarheid van verdachte Ten aanzien van het onder 1 meest subsidiair telastegelegde Ten aanzien van het onder 1 meest subsidiair telastegelegde – kort gezegd het verzwijgen kennis te geven van de voorgenomen moord – heeft de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging, nu verdachte door kennisgeving gevaar liep voor strafvervolging van zichzelf, zodat verdachte een beroep op de strafuitsluitingsgrond van artikel 137 van het Wetboek van Strafrecht toekomt. Het openbaar ministerie heeft daarentegen aangevoerd dat er een moment is geweest binnen de telastegelegde periode dat voor verdachte nog niet gold dat hij voor strafvervolging hoefde te vrezen, terwijl hij wel op de hoogte was van het plan om Van der Bijl te liquideren. Het openbaar ministerie heeft aangegeven dat het niet precies duidelijk is wanneer dat moment zich voordeed. De rechtbank is van oordeel dat verdachte van straf moet worden uitgesloten aangezien verdachte zich door kennisgeving van het voornemen zou hebben blootgesteld aan gevaar voor strafvervolging van zichzelf. De rechtbank heeft een strafbaar moment, zoals door de officier van justitie is betoogd, niet uit de feiten kunnen destilleren. Zodra het voor verdachte duidelijk werd dat er sprake was van het voornemen tot liquidatie, bevond verdachte zich immers reeds in de sfeer van voorbereidingshandelingen die derhalve strafvervolging tot gevolg zouden kunnen hebben. Om deze reden acht de rechtbank verdachte niet strafbaar voor het onder 1 meest subsidiair telastegelegde feit, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Ten aanzien van het onder 2 telastegelegde Verdachte komt in de visie van de raadsman een beroep op vrijwillige terugtred toe, zoals bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de voorbereidingshandelingen van verdachte, voor zover het betreft het voorhanden hebben van de bivakmuts en, in vereniging, van de vluchtauto, zagen op de door medeverdachte [medeverdachte 3] te plegen moord en niet op de uiteindelijk door anderen, op een andere locatie en in een andere periode, gepleegde moord. Het misdrijf waartoe verdachte de bivakmuts en de vluchtauto voorhanden had, is naar de mening van de raadsman derhalve niet voltooid, terwijl verdachte zich daarnaast in een vroeg stadium al had teruggetrokken en zich daarna en daarmee reeds volledig van medeverdachte [medeverdachte 3] had gedistantieerd. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het verweer dat het misdrijf niet is voltooid niet kan slagen, nu vast staat dat Van der Bijl is geliquideerd. Het doet niet ter zake dat de liquidatie door iemand anders is uitgevoerd. Zo is het evenmin van belang dat de bivakmuts bij de uiteindelijke liquidatie niet is gebruikt. Het gaat er om dat verdachte er op uit was dat anderen zouden komen tot het plegen van het misdrijf, wat hij dacht te vergemakkelijken. Voorts overweegt de rechtbank dat aan verdachte door de enkele mededeling aan [medeverdachte 3] dat hij zich terugtrok niet een beroep op vrijwillige terugtred toekomt. Voor vrijwillige terugtred is niet voldoende dat de voorbereider ‘bloot’ afstand neemt van het delict, enkel door het staken van de voorbereidende activiteiten. Voor vrijwillige terugtred dient hij eveneens te bewerken dat uitgesloten is dat met behulp van zijn voorbereidingshandelingen het aanvankelijk beoogde misdrijf nog begaan wordt. Vast staat dat verdachte, nadat hij [medeverdachte 3] had laten weten niet meer mee te doen, niets heeft ondernomen in de richting van het ongedaan maken van zijn handelingen – de bivakmuts is in de half uitgebrande vluchtauto aangetroffen – en daarna zelfs nog met [medeverdachte 3] is meegegaan om de vluchtauto te verplaatsen. Voornoemde leidt tot het oordeel dat verdachte geen beroep op vrijwillige terugtred toekomt. 6. Motivering van de straf 6.1. De eis van het openbaar ministerie De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat de door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (partner van het slachtoffer) gevorderde schadevergoeding wordt toegewezen tot een bedrag van € 16.863,51 met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de rest van de vordering (immateriële schade) niet-ontvankelijk wordt verklaard. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2], die zich mondeling ter terechtzitting heeft gevoegd, niet-ontvankelijk in haar vordering wordt verklaard. Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd dat het geldbedrag van € 18.985,- verbeurd zal worden verklaard, dat 5 zwarte mutsen worden onttrokken aan het verkeer en dat een heuptasje en een envelop van T-Mobile kunnen worden teruggegeven aan verdachte. 6.2. Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht om de eis van de officier van justitie te matigen en geen straf op te leggen die de duur van de voorlopige hechtenis zou overschrijden. De raadsman heeft verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte zich in een zeer vroeg stadium volledig van de voorgenomen moord heeft gedistantieerd, met de persoon van verdachte, de media-aandacht rondom de zaak en de omstandigheid dat verdachte niet over relevante justitiële documentatie beschikt. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de raadsman verzocht om de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen, nu er geen sprake is van een causaal verband tussen de handelingen van verdachte en de dood van Van der Bijl. 6.3. Het oordeel van de rechtbank De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Op 20 april 2006 is A. van der Bijl op klaarlichte dag door anderen doodgeschoten in diens café De Hallen te Amsterdam. Aanvankelijk was het medeverdachte [medeverdachte 3] die deze moord zou plegen en die bij de voorbereiding van de moord de hulp heeft ingeroepen van verdachte. Verdachte heeft [medeverdachte 3] op zijn verzoek een bivakmuts geleverd, waarvan verdachte wist dat deze bestemd was om te worden gebruikt bij de uitvoering van de door [medeverdachte 3] voorgenomen liquidatie. Ook heeft verdachte [medeverdachte 3] daarna nog geholpen met het verplaatsen van de vluchtauto. Hoewel verdachte zich slechts korte tijd met de voorbereiding van de door [medeverdachte 3] uit te voeren liquidatie heeft beziggehouden, en de door hem verrichte handelingen ook beperkt zijn gebleven, rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij zonder enige kennis van zaken niet heeft geschroomd om zijn vriend hand- en spandiensten bij een voorgenomen koelbloedige liquidatie te verlenen en acht de rechtbank dergelijk handelen, hoe minimaal dit ook is geweest, moreel zeer verwerpelijk. Dat verdachte de plannen van [medeverdachte 3] niet serieus nam, speelt geen rol bij de strafmaat. Dit is onaannemelijk aangezien dit wordt weersproken door de door verdachte gepleegde handelingen en evenzeer door het feit dat verdachte uiteindelijk afstand heeft genomen van [medeverdachte 3]. Op 26 juli 2006 is bij een doorzoeking in de woning van verdachte een groot geldbedrag aangetroffen, waarvan verdachte heeft verklaard dat dit geld afkomstig was uit de opbrengsten van een hennepkwekerij. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan witwassen. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte wordt vrijgesproken van de onder 1 telastegelegde deelnemingsvormen aan de moord op Van der Bijl en dat hij ten aanzien van het onder 1 meest subsidiair telastegelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging alsmede met het feit dat verdachte blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 september 2008 niet over strafrechtelijk relevante documentatie beschikt. Alles overwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. Naar het oordeel van de rechtbank dient de op te leggen straf de duur van de voorlopige hechtenis niet te overschrijden. Daarbij is verdisconteerd de strafkorting die naar het oordeel van de rechtbank toegepast moet worden wegens het overschrijden van de redelijke termijn zoals hierna uiteengezet. In zoverre ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Redelijke termijn Ten aanzien van de redelijke termijn overweegt de rechtbank als volgt. Met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (NJ 2008, 358), is de rechtbank van oordeel dat als uitgangspunt dient te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in de onderhavige zaak een aanvang heeft genomen met de inverzekeringstelling van verdachte op 26 juli 2006. De rechtbank is voorts van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de redelijke termijn op meer dan twee jaar gesteld zou moeten worden en overweegt daartoe als volgt. Niet is gebleken dat verdachte en/of diens raadsman of de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld de redelijkheid van de termijn hebben beïnvloed. De onderhavige zaak getuigt op zichzelf niet van ingewikkeldheid. Het onderzoek naar de betrokkenheid van verdachte en zijn medeverdachten bij de moord op Van der Bijl is na aanvang van de redelijke termijn beperkt gebleven. De rechtbank stelt vast dat de duur van de behandeling van de zaak vooral is gelegen in de omstandigheid dat de zaak tegen (de oorspronkelijke mede)verdachte [medeverdachte 4] volgens het openbaar ministerie nog niet zittingsrijp was gelet op andere verdenkingen jegens deze verdachte in een groot onderzoek (het zogenaamde onderzoek ‘Passage’) naar verschillende (pogingen tot/uitlokkingen van) liquidaties en de problematiek van de kroongetuige, en dat gelijktijdige berechting van de onderhavige zaak met die andere liquidaties gewenst was. De behandeling van de zaken jegens medeverdachte [medeverdachte 4] is uiteindelijk ter terechtzitting van 9 oktober 2008 voor onbepaalde tijd geschorst. De rechtbank constateert dat de problematiek van de kroongetuige bij de behandeling van de zaak jegens verdachte niet van belang is geweest en dat geen gelijktijdige berechting heeft plaatsgevonden van zaken van medeverdachte [medeverdachte 4] en/of overige liquidatiezaken, zodat deze omstandigheden niet kunnen leiden tot het oordeel dat de redelijke termijn op een langere periode dan twee jaar gesteld moet worden. De rechtbank stelt voorts vast dat het eindvonnis heden wordt gewezen, derhalve drie maanden na afloop van de redelijke termijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze termijnoverschrijding dient te resulteren in een vermindering van de op te leggen straf met 5 %. Beslag Verbeurdverklaring Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een geldbedrag van in totaal € 18.985,- (beslagnummer 2872443 en 2872445), dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dat voorwerp het onder 3 bewezen geachte is begaan. Ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat aan de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] geen rechtstreekse schade is toegebracht door de bewezen geachte feiten, zodat de vordering van de benadeelde partijen zal worden afgewezen. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 46, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 8. Beslissing Verklaart het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 meest subsidiair, 2 en 3 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.3.3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezen verklaarde levert op: ten aanzien van het onder 1 meest subsidiair bewezen verklaarde opzettelijk nalaten op een tijdstip waarop het misdrijf nog kan worden voorkomen, tijdig kennis te geven, hetzij aan de ambtenaren van de justitie of politie, hetzij aan de bedreigde, van kennis die werd gedragen van een voornemen tot het plegen van een moord, en het misdrijf is gevolgd; ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde voorbereiding van moord; ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde witwassen. Verklaart het onder 1 meest subsidiair, 2 en 3 bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte], voor het onder 2 en 3 bewezene strafbaar. Verklaart verdachte voor onder 1 meest subsidiair bewezene niet strafbaar en ontslaat hem ter zake van alle rechtsvervolging. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 474 dagen. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Verklaart verbeurd een geldbedrag van in totaal € 18.985,- (beslagnummer 2872443 en 2872445). Gelast de teruggave aan [verdachte] van 5 zwarte mutsen (beslagnummer 2872348), 1 heuptasje (beslagnummer 2872475) en 1 enveloppe van T-Mobile (beslagnummer 2872386) . Wijst af de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]. Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Lauwaars, voorzitter, mrs. C.P.E. Meewisse en S.E. Sijsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.O. Markenstein en L. Creuwels, griffiers, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 oktober 2008.