
Jurisprudentie
BG1573
Datum uitspraak2008-10-22
Datum gepubliceerd2008-10-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2575 TW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2575 TW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing verzoek om kwijtschelding van het nog resterende terug te betalen bedrag aan toeslag. Schending inlichtingenverplichting: kwijtschelding is pas mogelijk indien betrokkene vijf jaar aan zijn terugbetalingsverplichting heeft voldaan.
Uitspraak
07/2575 TW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 april 2007, 06/2770 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Sowka.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn tussen partijen gewezen uitspraak van 28 april 2006 (04/354 TW) en naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
1.2. Bij besluit van 9 juni 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv zijn beslissing van 19 januari 2005, waarbij afwijzend is gereageerd op het verzoek van appellant om kwijtschelding van het nog resterende terug te betalen bedrag aan toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW), gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat vast staat dat de terugvordering van de toeslag het gevolg is van het niet nakomen van de informatieplicht, zoals neergelegd in artikel 12 van de TW. Naar het oordeel van de rechtbank is kwijtschelding, gelet op artikel 20, tweede en derde lid, van de TW, pas mogelijk indien appellant vijf jaar aan zijn terugbetalingsverplichting heeft voldaan.
4. Naar aanleiding van hetgeen appellant daartegen in hoger beroep heeft aangevoerd, oordeelt de Raad als volgt.
4.1. De Raad kan het standpunt van appellant, dat hij betwist dat de terugvordering is ontstaan doordat hij niet behoorlijk aan de inlichtingenplicht heeft voldaan en hij recht heeft op kwijtschelding aangezien hij drie jaar meer dan de helft van de terugvordering heeft betaald, niet onderschrijven. De Raad is van oordeel dat, gelet op zijn uitspraak van 28 april 2006, in rechte vaststaat dat appellant ten onrechte een toeslag heeft ontvangen en dat deze toeslag door het Uwv is teruggevorderd. De onverschuldigde betaling van de toeslag is, zoals blijkt uit voornoemde uitspraak van de Raad, het gevolg geweest van het feit dat appellant op de jaarlijkse inlichtingenformulieren vanaf de toekenning van de toeslag heeft ingevuld dat zijn minderjarige dochter bij hem woonde en dat hij ook kinderbijslag voor haar ontving, terwijl uit een rapport van de opsporingsdienst van het Uwv is gebleken dat de Sociale Verzekeringsbank sinds het derde kwartaal van 1993 de kinderbijslag aan de moeder van zijn dochter overmaakt en dat zijn dochter niet bij hem woont, maar sprake is van een omgangsregeling. In aansluiting hierop stelt de Raad, evenals de rechtbank, vast dat appellant zijn inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 12 van de TW heeft geschonden, zodat kwijtschelding, ingevolge artikel 20, tweede en derde lid, van de TW, pas mogelijk is indien appellant vijf jaar aan zijn terugbetalingsverplichting heeft voldaan. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant ten tijde hier van belang niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 20 van de TW om voor kwijtschelding in aanmerking te komen.
4.2. Hetgeen appellant overigens in hoger beroep heeft aangevoerd kan naar het oordeel van de Raad niet leiden tot een ander oordeel. De Raad volstaat hier met de opmerking dat deze grieven reeds in de eerdere procedure bij de Raad (04/354 TW) door appellant naar voren zijn gebracht en de Raad reeds in zijn uitspraak van 28 april 2006 hieromtrent heeft beslist.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
RB