
Jurisprudentie
BG1576
Datum uitspraak2008-10-17
Datum gepubliceerd2008-10-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7024 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7024 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Besluit. Eigen risicodrager voor WAO-uitkering van werknemer. De werkgever heeft verzuimd tijdig beroep in te stellen tegen de toekenning van de (volledige) WAO-uitkering aan de (ex)werknemer.
Uitspraak
06/7024 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 23 november 2006, 05/1233 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Drachten, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 5 september 2008, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 5 mei 2004 heeft het Uwv aan appellante toestemming verleend om met ingang van 1 juli 2004 het risico van betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering zelf te dragen.
1.2. Bij besluit van 2 december 2004 heeft het Uwv geweigerd aan een (ex)-werknemer van appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, onder overweging dat hij, na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken, op 15 december 2004 minder dan 15 % arbeidsongeschikt was.
1.3. Bij besluit van 2 augustus 2005 is het tegen het besluit van 2 december 2004 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en is - ingaande 15 december 2004 - de mate van arbeidsongeschiktheid van de (ex) werknemer van appellante alsnog vastgesteld op 80 tot 100%.
1.4. Een afschrift van het besluit van 2 augustus 2005 is op dezelfde datum aan appellante gezonden.
1.5. Bij brief van 5 oktober 2005 heeft het Uwv het besluit van 2 augustus 2005 herroepen voor zover uit dat besluit valt op te maken dat de (ex)-werknemer in aanmerking komt voor een WAO-uitkering welke ten laste komt van het Uwv. Opgemerkt wordt dat appellante met ingang van 1 juli 2004 eigen risicodrager is voor betalingsverplichtingen voortvloeiend uit de WAO.
2.1. Namens appellante is tegen de brief van 5 oktober 2005 beroep ingesteld.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat de brief van 5 oktober 2005 geen besluit behelst in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze brief bevat slechts informatie over direct uit de wet voortvloeiende gevolgen van het eigen risicodragerschap na de toekenning van een WAO-uitkering aan een (ex)- werknemer van appellante en mist zelfstandige betekenis. Derhalve heeft de rechtbank het beroep geacht zich enkel te richten tegen het besluit van 2 augustus 2005.
2.4. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat het besluit van 2 augustus 2005 op de in artikel 3:41 van de Awb voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en dat het besluit vanaf die bekendmaking in werking is getreden.
2.5. Omdat de rechtbank de termijnoverschrijding bij het instellen van beroep niet verschoonbaar achtte, is het beroep van appellante tegen het besluit van 2 augustus 2005 niet-ontvankelijk verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat de brief van 5 oktober 2005 wel als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb dient te worden aangemerkt, omdat het rechtsgevolgen in het leven heeft geroepen die niet reeds eerder door het besluit van 2 augustus 2005 teweeg waren gebracht. Volgens het besluit van 2 augustus 2005 kwam de aan de (ex)-werknemer toegekende WAO-uitkering voor rekening van het Uwv, terwijl volgens de brief van 5 oktober 2005 de betalingsverplichting op appellante kwam te rusten. Het daartegen ingestelde beroep is volgens appellante ten onrechte door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard.
4.1. Naar het oordeel van de Raad slaagt het hoger beroep niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.2. Bij besluit van 5 mei 2004 heeft het Uwv aan appellante toestemming verleend om met ingang van 1 juli 2004 eigen risicodrager te worden voor de WAO. In de toelichting op dat besluit staat klip en klaar het volgende:
“Ook als u eigen risicodrager bent, blijft het Uwv beoordelen of uw werknemers al dan niet in aanmerking komen voor een WAO-uitkering. Kennen wij een WAO-uitkering toe, dan bent u als eigen risicodrager verplicht om deze uitkering gedurende maximaal vijf jaar aan de werknemer(s) in kwestie te betalen, conform artikel 75 lid 1 van de WAO.”.
4.3. Zoals hiervoor onder 1.3 is overwogen is bij besluit van 2 augustus 2005 de mate van arbeidsongeschiktheid van een (ex)-werknemer van appellante met ingang van 15 december 2004 vastgesteld op 80 tot 100%. Niet betwist is dat het besluit van 2 augustus 2005 op de juiste wijze, ook aan appellante, bekend is gemaakt.
4.4. Appellante heeft verzuimd daartegen tijdig beroep in te stellen.
4.5. Ook de Raad is van oordeel dat van een verschoonbare termijnoverschrijding door appellante geen sprake is. Hiervoor is al gewezen op de duidelijke tekst van de toelichting bij het besluit van 5 mei 2004 over de gevolgen van het eigen risicodragerschap voor appellante. Toen appellante op de hoogte werd gebracht van het besluit van
2 augustus 2005 had het naar het oordeel van de Raad dan ook op haar weg gelegen bij het Uwv navraag te doen over inhoud en/of strekking van dat besluit, voor het geval dat daarover bij haar vragen waren gerezen. Appellante heeft dat niet gedaan, hetgeen voor haar rekening en risico komt. Appellante had - eventueel op nader aan te voeren gronden - beroep tegen het besluit van 2 augustus 2005 kunnen en dienen in te stellen.
4.6. De Raad deelt niet de overwegingen van de rechtbank over het karakter van de brief van 5 oktober 2005. De Raad verwijst naar zijn tussen partijen gegeven uitspraak van heden (06/7026 WAO).
5. Mitsdien dient de aangevallen uitspraak, zij het op andere gronden, te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uigesproken in het openbaar op 17 oktober 2008.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.C.A. Wit.
RB