Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1642

Datum uitspraak2008-10-22
Datum gepubliceerd2008-10-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2951 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Bestreden besluit is niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen, aangezien het primair medisch onderzoek niet is verricht door een geregistreerd verzekeringsarts. Nu in bezwaar slechts is volstaan met een dossierstudie, is de Raad van oordeel dat het geconstateerde gebrek niet is hersteld. Het feit dat de bezwaarverzekeringsarts wel een geregistreerd verzekeringsarts is doet hier niet aan af, nu deze bezwaarverzekeringsarts betrokkene niet zelf heeft onderzocht of zelf informatie heeft opgevraagd.


Uitspraak

07/2951 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 5 april 2007, 06/4206 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene), en appellant. Datum uitspraak: 22 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. A. van den Os, werkzaam bij ARAG - Nederland, Algemene Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. gevestigd te Leusden, een verweerschrift ingediend, aangevuld bij brief van 22 januari 2008. Appellant heeft bij schrijven van 8 februari 2008 gereageerd op het verweer van betrokkene. Partijen hebben schriftelijk toestemming verleend voor afdoening buiten zitting. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 19 april 2006 heeft appellant betrokkenes uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 20 juni 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. 2. Het door betrokkene tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 13 september 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. 3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent vergoeding van proceskosten en het griffierecht - het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaarschrift. 4. De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat het medische onderzoek naar de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, niet voldoet aan de bepalingen in het van toepassing zijnde Schattingsbesluit. Hiervoor heeft de rechtbank van belang geacht dat het primaire medische onderzoek is verricht door O.B.G.M. Beurkens, arts, welke blijkens het verhandelde ter zitting bij de rechtbank met terugwerkende kracht ingaande september 2005 als verzekeringsarts in opleiding staat geregistreerd. Dienaangaande heeft de rechtbank overwogen dat, voor zover Beurkens ten tijde van het verrichten van de primaire medische beoordeling inderdaad al als verzekeringsarts in opleiding zou moeten worden aangemerkt, de door hem opgestelde medische rapportage ten minste mede had moeten worden ondertekend door een supervisor. Dit is echter niet geschied. Evenmin is gebleken dat Beurkens zijn onderzoek onder supervisie van een geregistreerd verzekeringsarts heeft verricht. De bezwaarverzekeringsarts N.G.M. van Alst heeft vervolgens in het kader van de toetsing van de medische rapportage van Beurkens in de bezwaarprocedure volstaan met het uitsluitend inhoudelijk toetsen van die rapportage aan de hand van dossieronderzoek. Een lichamelijk onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts heeft niet plaatsgevonden. Op grond hiervan heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit, voor zover het de medische grondslag betreft, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en genomen. 5.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het feit dat Beurkens nog niet is geregistreerd als verzekeringsarts niet betekent dat er geen kwalitatieve eisen aan zijn beoordeling worden gesteld. Uit de rapportage van Beurkens blijkt dat een onderzoek is verricht conform alle regels, richtlijnen, protocollen ect. Hij heeft betrokkene uitgebreid onderzocht op het spreekuur, op inzichtelijke wijze gerapporteerd omtrent zijn bevindingen en informatie uit de behandelend sector beoordeeld en meegewogen in zijn oordeelsvorming. Appellant concludeert dan ook dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door arts Beurkens op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, en dat er geen enkele reden is dit onderzoek buiten beschouwing te laten omdat hij (nog) niet is geregistreerd als verzekeringsarts. Subsidiair heeft appellant gesteld dat een eventueel gebrek is hersteld doordat een wel geregistreerde bezwaarverzekeringsarts de conclusie van Beurkens tot de zijne heeft gemaakt. 5.2. Namens betrokkene heeft mr. A. van den Os geconcludeerd tot bevestiging van de aangevallen uitspraak. 6.1. De Raad overweegt als volgt. 6.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank zoals dit in de aangevallen uitspraak is neergelegd. Niet is in geschil dat de arts Beurkens ten tijde van de medische beoordeling op 31 januari 2006, die heeft geleid tot het besluit van 19 april 2006, geen geregistreerd verzekeringsarts was. Dat deze arts blijkens de door appellant ingezonden brief van 13 maart 2007 per 23 september 2005 ingeschreven is in het opleidingsregister voor het specialisme arbeid en gezondheidverzekeringsgeneeskunde, maakt dit niet anders. Nu in bezwaar slechts is volstaan met een dossierstudie, is de Raad van oordeel dat het geconstateerde gebrek niet is hersteld. Het feit dat de bezwaarverzekeringsarts wel een geregistreerd verzekeringsarts is doet hier niet aan af, nu deze bezwaarverzekeringsarts betrokkene niet zelf heeft onderzocht of zelf informatie heeft opgevraagd. 6.3. Het voorgaande betekent dat, onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van onder andere 28 augustus 2007, LJN BB2542 en 30 november 2007, LJN BC0392, de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 428,- wordt geheven. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van Y. van der Zaan-van Arnhem als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2008. (get.) H. Bolt. (get.) Y. van der Zaan-van Arnhem. RB