Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1647

Datum uitspraak2008-10-17
Datum gepubliceerd2008-10-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6355 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAZ-uitkering. Geen sprake van onzorgvuldig medisch onderzoek. Juistheid medische grondslag en geschiktheid voorgehouden functies. Juistheid berekening maatmaninkomen uitgaande van de opgave van de door betrokkenes behaalde winst over de jaren 2000, 2001 en 2002.


Uitspraak

06/6355 WAZ Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 2 november 2006, 06/1616 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 17 oktober 2008. I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2008. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. de Graaff. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende. 1.2. Appellant is op 1 december 2003 met rugklachten uitgevallen in zijn werk als zelfstandig garagehouder en is nadien in januari 2004 aan een hernia geopereerd. Bij besluit van 31 oktober 2005 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 28 november 2004 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen, op de grond dat de arbeidsongeschiktheid van appellant per laatstgenoemde datum minder dan 25% bedraagt. Bij besluit van 21 februari 2006 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen het besluit van 31 oktober 2005 ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te zien om het medische onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten en geoordeeld dat het bestreden besluit mitsdien op een juiste medische grondslag berust. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant per 28 november 2004 in staat wordt geacht de door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te verrichten en dat het Uwv deze functies op goede gronden heeft gebruikt voor de schatting. Ten aanzien van het maatmaninkomen heeft de rechtbank de berekening van het Uwv gevolgd, waarbij is uitgegaan van de door appellant zelf opgegeven winsten aan de belastingdienst over de jaren 2001 en 2002. 3. In hoger beroep is namens appellant gesteld dat hij niet in staat is gehele dagen passende arbeid te verrichten, omdat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen en ten onrechte geen urenbeperking is gesteld. Voorts is aangevoerd dat bij de berekening van zijn maatmaninkomen geen rekening mag worden gehouden met het jaar 2000 omdat hij pas eind van dat jaar feitelijk is begonnen met werkelijke bedrijfsactiviteiten en dat moet worden uitgegaan van het inkomen dat hij volgens de belastingdienst in de jaren 2001 en 2002 heeft gehad. 4. De Raad, oordelend over hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende. 4.1. Ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv onderschrijft de Raad hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent is overwogen. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. Appellant is op het spreekuur van 24 augustus 2005 door de verzekeringsarts in opleiding I. Eygür onderzocht. Deze arts heeft mede op basis van verkregen informatie van de appellant behandelend neurochirurg M.P. Arts een aantal beperkingen, zonder urenbeperking, vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn, rekening houdend met de door appellant overgelegde informatie van de arts R.J. Boelen, geconcludeerd dat de beperkingen van appellant juist zijn weergegeven. Naar het oordeel van de Raad is door de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende overtuigend gemotiveerd dat er geen reden bestaat om zwaardere beperkingen van appellant aan te nemen. Nu tijdens het geding in beroep en in hoger beroep door appellant geen andersluidende medische gegevens zijn overgelegd, is de Raad van oordeel dat de voor appellant geformuleerde beperkingen juist zijn vastgesteld. 4.2.1. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling zijn namens appellant uitsluitend grieven aangevoerd tegen de wijze van berekening van de hoogte van het maatmaninkomen. Bij de berekening hiervan hanteert de Raad volgens zijn vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 maart 2006, LJN: AV9060) de hoofdregel dat in gevallen waarin dat praktisch mogelijk is in beginsel uitgegaan dient te worden van de door de fiscus aanvaarde nettowinst over de laatste drie boekjaren voorafgaande aan het jaar van het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Naar de Raad vaker heeft overwogen stoelt die hoofdregel op de wenselijkheid, gezien de veelal wisselende inkomsten van een zelfstandige, de representativiteit van het maatmaninkomen te vergroten en het telkenmale voeren van discussies over allerlei min of meer arbitraire aspecten te voorkomen. Een andersluidende vaststelling van de genoemde referteperiode kan aangewezen zijn indien daarvoor praktische gronden bestaan, bijvoorbeeld in geval de zelfstandige korter dan drie jaar als zodanig heeft gewerkt. Hiervan afgezien zal echter, met het oog op de praktische hanteerbaarheid van genoemde hoofdregel, binnen de grenzen van de redelijkheid aan genoemde periode van drie jaar dienen te worden vastgehouden. Ruimte voor afwijking is er dan ook slechts in zeer bijzondere gevallen, waarin evident is dat de in de referteperiode van drie jaren behaalde winst geen reële afspiegeling vormt van de verdiencapaciteit als gezonde zelfstandige. 4.2.2. In het geval van appellant doet zich een zodanige bijzondere situatie niet voor. Het standpunt van appellant dat het jaar 2000 voor hem niet in aanmerking dient te worden genomen, wordt door de Raad niet gevolgd nu appellant zelf tegenover de belastingdienst heeft verklaard dat hij vanaf 1999 een garage in gebruik heeft genomen en vanaf 2000 bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Mede afgaande op deze verklaring en uitgaande van de vaststelling dat de arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 december 2003 is ontstaan, is het Uwv naar het oordeel van de Raad voor de berekening van het maatmaninkomen van appellant terecht uitgegaan van de boekjaren 2000, 2001 en 2002. Het standpunt van appellant dat uitgegaan dient te worden van de winst, zoals die over het jaar 2001 door de belastingdienst is vastgesteld, wordt door de Raad niet onderschreven nu appellant hiertegen rechtsmiddelen heeft aangewend en deze vaststelling derhalve nog niet onherroepelijk is, terwijl over het jaar 2002 nog geen vaststelling heeft plaatsgevonden. Het Uwv is naar het oordeel van de Raad bij de berekening van het maatmaninkomen dan ook terecht uitgegaan van de opgave van appellant van de door hem behaalde winst over de jaren 2000, 2001 en 2002. 4.3. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de grieven van appellant in hoger beroep geen doel treffen. Dat houdt in dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 4.4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2008. (get.) D.J. van der Vos. (get.) A.C. Palmboom. RB