
Jurisprudentie
BG1655
Datum uitspraak2008-10-22
Datum gepubliceerd2008-10-27
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers491223 cv 08-3624
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2008-10-27
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers491223 cv 08-3624
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Telefoonabonnement, algemene voorwaarden en schadevergoeding. Ambtshalve toetsing van algemene voorwaarden. Beding in die voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geacht, nu dit beding leidt tot een onevenredig hoge schadevergoeding. Schadevergoeding (wel) toewijsbaar op basis van artikel 6:277 BW. Schade wordt evenwel niet gelijk geoordeeld aan gemiste abonnementskosten, maar wordt ex aequo et bono begroot op 75% van die kosten, nu door de ontbinding van de overeenkomst kosten zijn bespaard.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie Breda
zaak/rolnr.: 491223 CV EXPL 08-3624
vonnis d.d. 22 oktober 2008
inzake
de besloten vennootschap LINDORFF PURCHASE B.V.,
voorheen genaamd Transfair Purchase B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
eiseres,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarders W.C.J. Rosmalen, M.G.H. Langes en W.A. Mies te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te Bergen op Zoom,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “Lindorff” en “[gedaagde]”.
1. Het verloop van het geding
1.1 De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 22 mei 2008;
b. de conclusie van antwoord, met producties;
c. de akte van de zijde van Lindorff, met producties;
d. de antwoordakte van de zijde van [gedaagde].
1.2 De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast.
2. Het geschil
Lindorff vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 900,34, te vermeerderen met de overeengekomen rente ad 0,327% per maand over € 650,24 vanaf 22 mei 2008, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken
het volgende vast:
a. [gedaagde] is op 23 december 2004, door ondertekening van een aanvraagformulier particuliere klant, met T-Mobile Netherlands B.V. (nader “T-Mobile”) een overeenkomst aangegaan voor de (minimale) duur van 24 maanden ten behoeve van een mobiele telefoonaansluiting met telefoonnummer [nummer].
b. Het aanvraagformulier vermeldt als tariefplan “Relax 150” in combinatie met een “SMS bundel 40”.
c. In of omstreeks april 2005 is op initiatief van [gedaagde] de sms bundel 40 omgezet in een sms bundel 120.
d. De abonnements- en gebruikskosten, verbonden aan het Relax 150-abonnement, zijn door T-Mobile periodiek aan [gedaagde] gefactureerd; voor de sms bundel 120 zijn aan [gedaagde] geen (periodieke) kosten in rekening gebracht, althans deze kosten zijn telkens gecrediteerd tot aan de factuur van 27 oktober 2005.
e. [gedaagde] heeft per 13 augustus 2005 een achterstand laten ontstaan in de betaling van abonnements- en gebruikskosten; meer specifiek heeft hij de volgende facturen onbetaald gelaten:
- 3 augustus 2005 € 94,91 (abonnements- en gebruikskosten);
- 27 augustus 2005 € 27,80 (abonnements- en gebruikskosten);
- 28 september 2005 € 50,74 (abonnements- en gebruikskosten);
- 27 oktober 2005 € 23,50 (abonnements- en gebruikskosten).
f. Wegens de ontstane betalingsachterstand heeft T-Mobile de aansluiting geblokkeerd en de overeenkomst met [gedaagde] vervolgens op 7 november 2005, wegens het nog immer uitblijven van betaling, ontbonden.
g. Bij factuur van 18 november 2005 ad € 468,29 heeft T-Mobile aan [gedaagde] de resterende abonnementskosten tot aan het einde van de overeengekomen contractsperiode in rekening gebracht.
h. [gedaagde] heeft ook die factuur onbetaald gelaten.
i. T-Mobile heeft haar vordering op [gedaagde] overgedragen aan Lindorff, van welke overdracht [gedaagde] schriftelijk in kennis is gesteld.
3.2 Lindorff vordert in rechte betaling van de sub 3.1.e en 3.1.g vermelde facturen tot een bedrag van € 650,24, waarbij zij zich baseert op de hiervoor vermelde feiten en op de door T-Mobile gehanteerde algemene voorwaarden. Voor zover in die voorwaarden onvoldoende grond wordt gevonden voor toewijzing van de resterende abonnementskosten, baseert Lindorff haar vordering betreffende die kosten op artikel 6:277 BW, juncto 6:95 juncto 6:96 lid 1 BW, althans vordert zij overeenkomstig 6:97 BW een redelijke schadevergoeding vast te stellen. Lindorff vordert tevens betaling van overeengekomen rente -over de periode van 13 augustus 2005 tot 13 april 2008 berekend op € 71,60- en buitengerechtelijke kosten ad € 178,50, primair op grond van de voorwaarden en subsidiair op grond van de wet.
3.3 [gedaagde] heeft primair een beroep gedaan op verjaring. Subsidiair heeft hij aangevoerd, dat -kort gezegd- de overeenkomst niet heeft beantwoord aan de verwachtingen. Meer subsidiair heeft hij de verschuldigdheid van de gevorderde buitengerechtelijke kosten betwist.
3.4 Het door [gedaagde] gedane beroep op verjaring faalt. De verjaringstermijn, die in dit geval 5 jaar bedraagt, is niet verstreken, nog daargelaten de regeling met betrekking tot stuiting van verjaring. [gedaagde] lijkt met zijn verweer, dat hij “gedurende 18 maanden niets meer van de zaak heeft gehoord” ook veeleer een beroep te hebben willen doen op rechtsverwerking, maar ook een dergelijk beroep faalt. Het enkele tijdsverloop of het enkele gestelde stilzitten van Lindorff belet niet dat de aanspraak op abonnements- en gebruikskosten (nog) geldend wordt gemaakt. Voor het aannemen van rechtsverwerking zijn bijzondere -bijkomende- omstandigheden vereist, die niet zijn gesteld of gebleken.
3.5 [gedaagde] heeft bij antwoord voorts aangevoerd, dat het contract niet voldeed aan de verwachtingen. Lindorff heeft bij repliek toegegeven dat door [gedaagde] in maart 2005 bij T-Mobile is gereclameerd ten aanzien van de sms-bundel, maar zij heeft daarbij gemotiveerd en onweersproken gesteld, dat indertijd met [gedaagde] een oplossing is bereikt door de sms bundel 40 om te zetten in een sms 120 bundel en door voor die bundel geen abonnements-kosten in rekening te brengen. [gedaagde] heeft dat bij dupliek niet betwist. Weliswaar verwijst hij bij dupliek naar zijn antwoord, waarin hij tevens heeft aangevoerd, dat hij indertijd het totaalbedrag van € 463,29 (niet duidelijk is waarop dit bedrag is gebaseerd, ktr.) had willen betalen met daarbij directe ontbinding van het toen nog lopende contract, maar niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] dit ook aan T-Mobile heeft kenbaar gemaakt. Voor zover [gedaagde] met zijn verweer, “dat hij zich ook thans nog op dat standpunt stelt”, heeft bedoeld aan te geven, dat hij ook thans nog een ontbinding van de overeenkomst wenst, gaat hij eraan voorbij dat die overeenkomst -naar onbetwist vaststaat- door T-Mobile reeds (eenzijdig) is ontbonden per 7 november 2005. Nu [gedaagde] overigens geen (rechts)gevolgen aan zijn verweer dat het contract niet voldeed, heeft verbonden behoeft dit verweer geen verdere bespreking. Overigens is zijn verweer kennelijk ook enkel gericht op het sms-abonnement, waarvoor aan hem echter geen kosten in rekening zijn of worden gebracht.
3.6 [gedaagde] heeft bij antwoord aangegeven, dat hij begrijpt dat de maandelijkse facturen dienen te worden voldaan. Nu hij zich -impliciet- bereid heeft verklaard tot voldoening van die facturen, is de vordering ten aanzien van de facturen van augustus, september en oktober 2005, toewijsbaar tot een bedrag van € 196,95.
3.7 Vaststaat dat T-Mobile na oktober 2005, meer exact per 7 november 2005, haar dienstverlening aan [gedaagde], met toepassing van haar algemene voorwaarden, heeft beëindigd. Bij factuur van 18 november 2005 heeft zij vervolgens op grond van artikel 11.3 jo artikel 16.1 van haar algemene voorwaarden aan [gedaagde] de resterende abonnementskosten tot het einde van de overeengekomen contractsperiode in rekening gebracht. [gedaagde] heeft de toepasselijkheid van die door T-Mobile gehanteerde en thans door Lindorff ingeroepen voorwaarden niet betwist, zodat van de toepasselijkheid daarvan kan en zal worden uitgegaan. In artikel 11.3 van die voorwaarden is bepaald dat de klant, in casu [gedaagde], aansprakelijk is voor alle schade, waaronder gederfde inkomsten, die T-Mobile lijdt als gevolg van de tekortkoming van de klant en de daaropvolgende ontbinding van de overeenkomst. Artikel 16.1 van de voorwaarden bevat een soortgelijk beding. Het door Lindorff gedane beroep op dit beding is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid evenwel onaanvaardbaar, nu het beding tot gevolg heeft dat aan [gedaagde] als consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding wordt opgelegd. Tegenover de gestelde verplichting van [gedaagde] tot betaling van de vaste abonnementskosten tot het einde van de overeengekomen contractsperiode staan vanaf de datum van ontbinding immers geen diensten meer van T-Mobile.
Om die reden zal dit beding dan ook buiten toepassing worden gelaten. Dit betekent dat de resterende abonnementskosten niet op basis van de algemene voorwaarden (kunnen) worden toegewezen.
3.8 Nagegaan dient te worden of die kosten (wel) toewijsbaar zijn op basis van de artikelen 6:277 BW, juncto 6:95 juncto 6:96 lid 1 BW. De vordering van Lindorff is immers subsidiair gebaseerd op deze wetsartikelen, waarvan eerstgenoemd artikel -kort gezegd- de schadevergoeding naast ontbinding regelt.
3.9 Vaststaat dat [gedaagde] vanaf 13 augustus 2005 een achterstand heeft laten ontstaan in de betaling van de vaste abonnementskosten en gebruikskosten en dat hij ook na de blokkade van de aansluiting in of omstreeks oktober 2005 de abonnements- en gebruikskosten niet heeft voldaan. Deze tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van zijn betalingsverplichting heeft voor T-Mobile grond opgeleverd voor de ontbinding van de overeenkomst met [gedaagde]. [gedaagde] is dan ook gehouden de door T-Mobile geleden schade te vergoeden. Anders dan Lindorff kennelijk meent is die vergoeding niet gelijk aan gemiste abonnementskosten. Immers heeft T-Mobile door de ontbinding van de overeenkomst kosten bespaard, nu zij de aansluiting (met bijbehorende kosten) na de ontbinding niet langer in stand heeft hoeven houden. De kantonrechter begroot de schade van T-Mobile ex aequo et bono op 75% van het door T-Mobile gestelde bedrag, waarbij de meegevorderde btw buiten beschouwing wordt gelaten en derhalve op € 303,-- (75% van € 404,--). Dit bedrag zal dan ook aan -cessionaris- Lindorff worden toegewezen, zij het onder aftrek van een bedrag van € 10,53. Dit bedrag had [gedaagde], blijkens de factuur van 18 november 2005, nog van T-Mobile tegoed.
3.10 De slotsom luidt dan ook dat de vordering van Lindorff in hoofdsom toewijsbaar is tot een bedrag van totaal € 489,42. De rente ad 0,327% per maand is als op de overeenkomst gegrond en niet betwist toewijsbaar over genoemd bedrag en wel redelijkerwijs vanaf 28 november 2005, zijnde de vervaldatum van de factuur van 18 november 2005.
3.11 Lindorff heeft gesteld buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt en heeft vergoeding daarvan gevorderd tot een bedrag van € 178,50. Nadat [gedaagde] bij antwoord de verschuldigdheid van die kosten had betwist onder aanvoering dat T-Mobile geen brieven aan hem heeft gestuurd, heeft Lindorff bij repliek de aan [gedaagde] gerichte facturen en de van de zijde van (de incassogemachtigde van) T-Mobile aan hem verzonden aanmaningen in het geding gebracht. [gedaagde] heeft bij dupliek niet -langer- betwist die stukken te hebben ontvangen. De aard en omvang van de aan [gedaagde] verzonden stukken rechtvaardigt de toekenning van een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Overigens komt die vergoeding reeds op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst voor toewijzing in aanmerking, zij het dat de omvang daarvan in redelijkheid wordt gerelateerd aan de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom en derhalve zal worden bepaald op € 89,25.
3.12 Bij het uitblijven van betaling, ondanks aanmaningen daartoe, moet het besluit van Lindorff, [gedaagde] in rechte te betrekken, gerechtvaardigd worden geacht. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van dit geding. Het gemachtigdensalaris, dat in die kosten is begrepen, zal eveneens redelijkerwijs worden gerelateerd aan hetgeen toewijsbaar is.
4. De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Lindorff te betalen de som van € 578,67 te vermeerderen met de overeengekomen rente ad 0,327 % per maand over een bedrag van € 489,42 vanaf 28 november 2005 tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding aan de zijde van Lindorff gevallen en tot op heden begroot op een bedrag van € 331,42, waaronder begrepen € 90,-- aan salaris voor de gemachtigde van Lindorff;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Minnaar, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 22 oktober 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.