
Jurisprudentie
BG1674
Datum uitspraak2008-09-26
Datum gepubliceerd2008-10-28
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers862580
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2008-10-28
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers862580
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Een werkneemster -eiseres in deze procedure- verhuisd, waardoor de reistijd naar het werk 2,5 uur (enkele reis) wordt. Tevoren heeft zij met de werkgever -gedaagde in deze procedure- gesproken over overplaatsen. Volgens de stellingen van eiseres kon zij worden overgeplaatst naar een locatie nabij haar nieuwe woonplaats. Na de verhuizing bleek overplaatsing niet mogelijk te zijn, omdat er geen arbeidsplaats beschikbaar was.
De lange reisafstand vormde een zodanige belasting voor eiseres dat zij zich ziek heeft gemeld. Zij is driemaal op het spreekuur geweest in de omgeving van haar woonplaats. Zij is niet verschenen op een spreekuur van de bedrijfsarts in Rotterdam.
De arbeidsovereenkomst is ontbonden, nadat eiseres, in geëmotioneerde toestand, aan gedaagde had gemaild dat deze haar maar moest ontslaan. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde hier tekort is geschoten in de onderzoeksplicht van de werkgever naar de ondubbelzinnigheid en duidelijkheid van de verklaring van eiseres aangaande de wens tot beeindiging van de arbeidsovereenkomst.
Verder oordeelt de kantonrechter dat eiseres mag bewijzen dat zij in een bepaalde periode arbeidsongeschikt is geweest, nu er over deze periode geen deskundigenoordeel beschikbaar is, aangezien eiseres niet was verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts in Rotterdam.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. U. Ugur te [woonplaats],
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CSU SECURITY SERVICES B.V.,
gevestigd te Uden,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.M. Dessaur te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres]” respectievelijk “CSU”.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
- het exploot van dagvaarding van 21 december 2007, met producties, en het herstelexploot van 17 januari 2008;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 13 maart 2008, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen gehouden op 14 augustus 2008.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende vast.
2.1 Op 30 augustus 1999 is [eiseres] voor onbepaalde tijd in dienst getreden van CSU als mobiel surveillant. Het salaris bedraagt € 1.832,00 bruto per vier weken exclusief vakantiegeld bij een arbeidsduur van 40 uur per week. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de CAO Beveiligingsorganisaties (verder: de CAO) van toepassing.
2.2 [eiseres] heeft haar werkzaamheden uitgevoerd vanuit de nevenvestiging van CSU in Rotterdam. Op 1 april 2007 is zij verhuisd naar [woonplaats].
2.3 Na haar verhuizing heeft [eiseres] haar werkzaamheden in Rotterdam voortgezet. Op 14 mei 2007 heeft zij zich ziek gemeld. Naar aanleiding van de ziekmelding heeft CSU op 18 mei 2007 een brief aan [eiseres] gezonden. Daarin staat onder meer:
(…) geeft u aan ziek te worden van de grote reisafstand en dat u beloofd is een werkplek te krijgen in de omgeving van uw nieuwe woonplaats. (…) Wij vinden het vervelend dat u door de huidige situatie klachten heeft. Echter het is uw eigen beslissing geweest om zo ver van uw huidige werk in Rotterdam te verhuizen. U heeft destijds aangegeven te gaan verhuizen en u heeft daarna overplaatsing aangevraagd. Wij hebben vervolgens een verzoek voor overplaatsing bij de regio Noord-Oost neergelegd. Tevens hebben wij u te kennen gegeven dat een aanvraag niet wil zeggen dat de overplaatsing ook daadwerkelijk op een korte termijn plaats kan vinden. (…) Op 23 april jl. heeft u een gesprek gehad met de rayonleider van Noord-Oost, Wilco Scholten, om kennis te maken en de opties te bespreken. Uit dit gesprek is gebleken dat er momenteel geen mogelijkheden voor u zijn.
2.4 Op 22 mei 2007 is [eiseres] verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts in Apeldoorn. In de informatiebrief aan CSU meldt de bedrijfsarts onder meer het volgende:
Uw medewerkster is momenteel niet in staat haar werkzaamheden uit te voeren. (…)
De beperkingen lijken met name gerelateerd aan een gespannen arbeidsverhouding/ arbeidsconflict.
2.5 Naar aanleiding van het spreekuur op 1 juni 2007 merkt de bedrijfsarts het volgende op:
Er is naar mijn mening op dit moment geen sprake van ziekte en/of een gebrek zodat tegen een werkhervatting om medische redenen geen bezwaar bestaat. Wel is er sprake van een fysiologische reactie op spanningen ten gevolge van een door de werkneemster ervaren conflictsituatie op de werkplek. (…) Het advies is om op korte termijn met uw werknemer de situatie te bespreken en tot goede werkafspraken te komen. Ik verwacht dat een en ander binnen een tijdsbestek van 2 weken zal plaatsvinden waarna betrokkene zijn functie weer volledig kan uitoefenen.
2.6 Op 14 juni 2007 en op 18 juni 2007 hebben tussen partijen gesprekken plaatsgevonden. In de naar aanleiding van het eerste gesprek door CSU aan [eiseres] verzonden brief van 15 juni 2007 staat onder meer het volgende:
In het gesprek van 14 juni jl. geeft u aan geen vertrouwen meer te hebben in CSU en met name in de leidinggevenden van uw rayon. Tevens deelt u ons mede niet meer aan de slag te zullen gaan binnen rayon 5. Echter conform de informatiebrief van Commit, heeft u een rustperiode gekregen van 14 dagen en wordt u daarna in staat geacht uw huidige werkzaamheden te hervatten.
De volgende opties met betrekking tot uw arbeidssituatie zijn besproken:
1. U hervat uw werkzaamheden in Rotterdam vanaf maandag 18 juni volgens het u toegestuurde rooster. (…)
2. U kiest ervoor om parttime aan de slag te gaan binnen rayon 6, zoals besproken met Wilco Scholten. Daarbij wordt uw contract omgezet naar een parttime contract.
3. Gezien het vertrouwen van uw kant weg is, gaan we met wederzijds goedvinden uit elkaar.
We hebben afgesproken dat u per 15 juni beter wordt gemeld. U krijgt van ons de tijd om over bovenstaande opties na te denken.
2.7 In de door CSU aan [eiseres] verzonden brief van 20 juni 2007 naar aanleiding van het gesprek van 18 juni 2007 bevestigt CSU een ziekmelding door [eiseres] op 18 juni 2007. [eiseres] wordt daarbij opgeroepen om te verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts op 21 juni 2007 in Rotterdam. [eiseres] is daar niet verschenen.
2.8 Op 20 juni 2007 om 1:39 uur heeft [eiseres] een emailbericht verzonden aan de heer M.M. Kattestaart (verder: Kattestaart), regiomanager van CSU. Daarin staat onder meer het volgende:
(...) een 8 urig contract, parttime is dan ook niet reëel, wil dan ook dat u ontslag geeft per
1 juli 2007, ik wil niet meer op deze basis verder.
2.9 Op 20 juni 2007 om 13:53 uur heeft [eiseres] een emailbericht verzonden aan de heer A. de Vries, directeur van CSU. Daarin staat onder meer het volgende:
Dan in december heb ik overplaatsing aangevraagd bij Henk Knol, deze zei dat het geen probleem was en dat er werk genoeg was, heeft me lang aan het lijntje gehouden, Kirsten gebeld en het nogmaals ingang gezet omdat ik intussen wel een huis had gekocht, maar na
2 weken heen en weer gereden te hebben is het fysiek en financieel niet vol te houden. Alternatief is een 8 urig parttime contract in Apeldoorn terwijl 160 uur was beloofd door Martin, door stress overspannen geworden en nu ook mijn baan kwijt! Ik word gedwongen het 8 uur contract te accepteren. (...) Ik wil u dan ook laten weten dat jullie maar mijn ontslag moeten geven, (...) het betreurt mij dan ook om na 8 jaar trouwe dienst weg te gaan (...).
2.10 Op 21 juni 2007 om 8:41 uur heeft [eiseres] een emailbericht verzonden aan mevrouw K. van Galen (verder: Van Galen), personeelsfunctionaris van CSU. Daarin staat onder meer het volgende:
Ik heb mijn ontslag aangevraagd bij Kattestaart (...). Ik wil per 1 juli uit dienst, tot die tijd maak ik gebruik van eventuele vakantiedagen (...).
2.11 Bij brief van 21 juni 2007 heeft CSU aangegeven akkoord te gaan met beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2007 op verzoek van [eiseres]. In deze brief is [eiseres] verzocht de bedrijfskleding en overige bezittingen van CSU in te leveren. [eiseres] heeft aan dit verzoek op 22 juni 2007 gehoor gegeven.
2.12 De arbeidsovereenkomst tussen partijen is door de kantonrechter te [woonplaats] voorwaardelijk ontbonden per 1 maart 2008.
3. Het geschil en de stellingen van partijen
3.1 [eiseres] heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, CSU te veroordelen tot betaling aan haar van:
a) een bedrag van € 1.832,00 bruto per vier weken (exclusief vakantietoeslag), verschuldigd als achterstallig loon vanaf 1 juli 2007 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met 50% ter zake van de wettelijke verhoging ingevolge artikel 7:625 BW en met de wettelijke rente vanaf de verschuldigdheid van de loonbedragen (wettelijke vervaltermijnen) tot aan de dag der algehele voldoening;
b) het achterstallige loon conform de salarisschaal die op functie van mobiele surveillant van toepassing is met de toeslagen voor avond- en nachtdiensten, vanaf de aanvang van de arbeidsovereenkomst tussen partijen tot de dag dat deze rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met 50% ter zake van de wettelijke verhoging ingevolge artikel 7:625 BW en met de wettelijke rente vanaf de verschuldigdheid van de loonbedragen (wettelijke vervaltermijnen) tot aan de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van CSU in de kosten van de procedure.
3.2 Aan de eis is naast de hiervoor onder 2. weergegeven vaststaande feiten - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1 [eiseres] heeft, voorafgaand aan haar verhuizing naar [woonplaats], van Kattestaart en van de heer H. Knol (rayonleider van CSU, verder: Knol) de toezegging gekregen dat zij haar werkzaamheden na de verhuizing zou mogen voortzetten in de vestiging van CSU in Apeldoorn. Aan deze toezegging heeft CSU zich niet gehouden. De door CSU aangeboden alternatieven zijn niet reëel en [eiseres] is daarmee dan ook niet akkoord gegaan. [eiseres] was dus genoodzaakt haar werkzaamheden in Rotterdam voort te zetten en is, gelet op de reistijd van vijf uur per dag, overwerkt geraakt. De gesprekken op 14 en 18 juni 2007 hebben niet tot een oplossing geleid, omdat [eiseres] daarin door CSU onder druk werd gezet akkoord te gaan met een substantiële vermindering van het aantal arbeidsuren. [eiseres] was reeds onder behandeling bij de Arbodienst in Apeldoorn en heeft zich daarom niet op 21 juni 2007 gemeld bij de bedrijfsarts in Rotterdam.
3.2.2 [eiseres] is door de onder 3.2.1 bedoelde omstandigheden hevig geëmotioneerd geraakt en heeft de emailberichten van 20 en 21 juni 2007 in een hevige gemoedstoestand verzonden. CSU heeft uit de emailberichten kunnen opmaken dat [eiseres] niet in staat was haar wil te bepalen. Bovendien heeft [eiseres] op 21 juni 2007 een emailbericht verzonden aan Van Galen en aan de heer T. van der Heijden (rayonleider van CSU, verder: Van der Heijden), waarin zij aangeeft dat zij niet zelf ontslag neemt. CSU had niet lichtzinnig mogen concluderen dat [eiseres] ontslag heeft genomen en had dit in een gesprek moeten verifiëren, waarbij zij [eiseres] op de consequenties had moeten wijzen. In dit kader rust op CSU een zorgplicht. Dat [eiseres] haar bedrijfskleding en overige bezittingen heeft ingeleverd had te maken met wijzigingen in de uniformering en was door CSU als voorwaarde gesteld aan uitbetaling van haar loon. De arbeidsovereenkomst tussen partijen duurt nog voort en CSU is gehouden het loon vanaf 1 juli 2007, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, aan [eiseres] te betalen.
3.2.3 [eiseres] is sinds de aanvang van de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet uitbetaald conform de CAO, nu zij ten onrechte niet is ingeschaald als mobiel surveillant, maar als beveiliger. Ook zijn de door [eiseres] gewerkte avond- en nachtdiensten niet op de juiste wijze uitbetaald. [eiseres] vordert het op dit punt ten onrechte door CSU ingehouden loon en verzoekt de benoeming van een onafhankelijk loonadministrateur om het loon alsnog correct vast te stellen.
3.3 CSU heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de eis en geconcludeerd tot afwijzing daarvan. CSU heeft - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
3.3.1 Van een toezegging de werkzaamheden na de verhuizing naar [woonplaats] te kunnen voortzetten in de regio Apeldoorn is geen sprake geweest. Nadat uit het gesprek op 23 april 2007 tussen [eiseres] en de heer W. Scholten (rayonleider in Apeldoorn, verder: Scholten) bleek dat er geen fulltime vacature beschikbaar was in het rayon Apeldoorn, heeft [eiseres] zonder protest haar werkzaamheden in Rotterdam voortgezet. Uit de rapportage van de bedrijfsarts kan niet worden afgeleid dat de arbeidsongeschiktheid te wijten is geweest aan het handelen van CSU.
3.3.2 Uit de emailberichten van 20 en 21 juni 2007 en uit het inleveren van de bedrijfskleding en overige bezittingen van CSU mocht CSU afleiden, dan wel er gerechtvaardigd op vertrouwen, dat [eiseres] zelf ontslag heeft genomen dan wel heeft ingestemd met beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. De verklaringen in de emailberichten zijn duidelijk en ondubbelzinnig en niet gedaan tijdens ziekte of in een hevige gemoedstoestand. Uit de emailberichten blijkt dat [eiseres] juridisch advies had ingewonnen en zich realiseerde dat zij de arbeidsovereenkomst beëindigde. CSU heeft de beslissing van [eiseres] op 21 juni 2007 schriftelijk bevestigd en daartegen is eerst op 24 september 2007 door [eiseres] geprotesteerd. CSU heeft aan haar zorgplicht voldaan. Het emailbericht van 21 juni 2007 aan Van Galen en Van der Heijden is niet door CSU ontvangen. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is op 1 juli 2007 rechtsgeldig tot een einde gekomen, zodat de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen.
3.3.3 Het loon van [eiseres] is correct conform de CAO aan haar voldaan. De vordering op dit punt is onvoldoende concreet en dient dan ook te worden afgewezen.
4. De beoordeling van het geschil
De vordering tot loondoorbetaling na 1 juli 2007
4.1 Indien het verweer van CSU, dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 1 juli 2007 rechtsgeldig tot een einde is gekomen, slaagt, strandt daarop de vordering. Dit verweer zal daarom als eerste worden besproken.
4.1.1 De opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werknemer vereist een duidelijke en ondubbelzinnige op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerichte verklaring. Dit vereiste dient ertoe de werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van de arbeidsovereenkomst kan hebben voor de ontslagbescherming en de aanspraken ingevolge de socialezekerheidswetgeving. In dit kader kan op de werkgever een bijzondere onderzoeksplicht rusten om na te gaan of de werknemer de beëindiging met alle daaraan verbonden nadelige gevolgen werkelijk wenst.
4.1.2 De verklaringen van [eiseres] in de emailberichten van 20 en 21 juni 2007 en het inleveren van de bedrijfskleding en overige bezittingen van CSU op 22 juni 2007 dienen naar het oordeel van de kantonrechter te worden beoordeeld tegen de achtergrond van het conflict dat tussen partijen speelde over de vraag of CSU al dan niet een toezegging tot overplaatsing naar de regio Apeldoorn had gedaan. Partijen bevonden zich na het gesprek op 18 juni 2007 in een impasse, nu het enige alternatief op dat moment nog was dat [eiseres] haar werkzaamheden in Rotterdam zou hervatten en dit, gelet op de reisafstand vanaf haar woonplaats, voor [eiseres] geen optie was. [eiseres] heeft in drie emailberichten in duidelijke bewoordingen aangegeven beëindiging van de arbeidsovereenkomst te wensen en vervolgens de eigendommen van CSU ingeleverd. CSU heeft daarop direct, bij brief van 21 juni 2007, bevestigd dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigt per 1 juli 2007. Tegen de achtergrond van de hiervoor vermelde omstandigheden had CSU naar het oordeel van de kantonrechter echter moeten onderzoeken of [eiseres] zich realiseerde wat de consequenties van haar handelen waren en haar in ieder geval nog enige tijd in de gelegenheid moeten stellen om op haar uitingen terug te komen. Door dit niet te doen, heeft CSU haar onderzoeksplicht geschonden. Dat [eiseres] in haar emailberichten spreekt over een advocaat en niet direct heeft gereageerd op de brief van CSU van 21 juni 2007, maakt dit niet anders. Aan de afwijkende wil van [eiseres] dient dan ook meer betekenis te worden toegekend dan aan haar verklaringen en gedragingen op 20, 21 en 22 juni 2007. De vraag of het emailbericht van [eiseres] van 21 juni 2007 aan Van Galen en Van der Heijden, waarin zij terugkomt op haar eerdere verklaringen, daadwerkelijk aan CSU is verzonden kan daarom onbesproken blijven.
4.1.3 CSU heeft aangevoerd dat zij ingevolge artikel 3:34 en 3:35 BW mocht vertrouwen op de verklaringen van [eiseres] en uit dien hoofde beschermd dient te worden. Een werkgever mag een werknemer alleen dan aan zijn met zijn werkelijke wil niet overeenstemmende verklaring houden, wanneer hij in gerechtvaardigd vertrouwen op die verklaring en dus op de daardoor bij hem gewekte schijn van ontslagneming iets heeft gedaan of nagelaten waardoor hij bij ongedaanmaking van het ontslag in een ongunstiger toestand zou zijn gekomen dan waarin hij zonder die ontslagneming zou hebben verkeerd. Dit vereiste geldt alleen wanneer de werknemer niet in staat was zijn wil te bepalen omdat hij in een hevige gemoedsbeweging verkeerde of handelde onder invloed van stoornis van zijn geestesvermogen. Naar het oordeel van de kantonrechter verkeerde [eiseres], gelet op de inhoud van de emailberichten tegen de achtergrond van het onder 4.1.2 bedoelde conflict, in een hevige gemoedsbeweging. Dat het opgewekte vertrouwen CSU heeft bewogen tot het nemen van een maatregel, waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, is gesteld noch gebleken. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding het opgewekte vertrouwen te honoreren.
4.1.4 Een en ander leidt tot de conclusie dat CSU [eiseres] niet mag binden aan haar verklaringen en gedragingen op 20, 21 en 22 juni 2007. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is dus na 1 juli 2007 blijven voortbestaan tot 1 maart 2008, de datum waarop de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden.
4.2 Ter comparitie van partijen heeft [eiseres] toegelicht dat haar vordering is gebaseerd op de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever tijdens ziekte van de werknemer.
In dit kader overweegt de kantonrechter het volgende.
4.2.1 Artikel 7:629a lid 1 BW bepaalt, voor zover thans relevant, dat de rechter een vordering tot betaling van loon als bedoeld in artikel 7:629 BW afwijst, indien bij de eis niet een verklaring is gevoegd van een deskundige omtrent de verhindering van de werknemer om de bedongen of andere passende arbeid te verrichten (de zogenaamde second opinion). [eiseres] heeft geen deskundigenverklaring overgelegd. Ingevolge artikel 7:629a lid 2 BW geldt de verplichting tot het overleggen van een deskundigenverklaring niet, indien, voor zover thans relevant, het overleggen van de verklaring in redelijkheid niet van de werknemer kan worden gevergd. Daarvan is in het onderhavige geval naar het oordeel van de kantonrechter sprake. [eiseres] heeft ter comparitie van partijen erkend dat zij op
18 juni 2007 ziek is gemeld. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [eiseres], zoals CSU stelt, op 15 juni 2007 hersteld was gemeld, zodat sprake is van een nieuwe ziekmelding op 18 juni 2007. [eiseres] is niet verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts op 21 juni 2007. De kantonrechter stelt op dit punt voorop dat het niet logisch is dat [eiseres] in Rotterdam bij de bedrijfsarts moest verschijnen, temeer daar zij naar aanleiding van haar ziekmelding op 14 mei 2007 drie keer bij de bedrijfsarts in Apeldoorn op spreekuur is geweest. Omdat op 20 en 21 juni 2007 de emailberichten en brieven over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst zijn verstuurd en CSU er na 21 juni 2007 van uitging dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 juli 2007 zou eindigen, is [eiseres] niet opnieuw opgeroepen om te verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts. In deze omstandigheden kan van [eiseres] in redelijkheid niet worden gevergd een deskundigenverklaring over te leggen. In zoverre is zij dan ook ontvankelijk in haar vordering.
4.2.2 CSU betwist dat [eiseres] op en na 18 juni 2007 ziek was. Ziekte in de zin van artikel 7:629 BW is een lichamelijke of psychische toestand die de werknemer verhindert zijn arbeid te verrichten. Daaronder kan ook situatieve arbeidsongeschiktheid, ziekte als gevolg van de werksfeer of een arbeidsconflict, vallen. Bij gebreke van een oordeel van de bedrijfsarts of van een deskundige is er vooralsnog geen aanknopingspunt dat [eiseres] op en na 18 juni 2007 ziek was. Op [eiseres], die zich op de rechtsgevolgen beroept, rust de bewijslast van haar stelling. Overeenkomstig haar aanbod zal [eiseres] worden toegelaten tot het leveren van bewijs.
4.2.3 De kantonrechter merkt in dit kader nog het volgende op. In een geval als het onderhavige, waarin sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, kan zich de situatie voordoen dat de werknemer zich op grond van (dreigende) psychische of lichamelijke klachten niet in staat acht tot het verrichten van zijn werkzaamheden, hoewel ten aanzien van de arbeidsgeschiktheid geen medische beperkingen van psychische of fysieke aard kunnen worden vastgesteld, zodat van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte in de zin van artikel 7:629 BW geen sprake is. In dat geval biedt artikel 7:628 BW een grondslag voor loondoorbetaling door de werkgever. De werknemer zal dan feiten en omstandigheden moeten stellen en zo nodig aannemelijk maken die tot het oordeel kunnen leiden dat de arbeidsomstandigheden, door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen, voor hem zodanig waren dat, met het oog op de (dreiging van) psychische of lichamelijke klachten, van hem redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij zijn werkzaamheden zou verrichten. Gelet op het bepaalde in artikel 25 Rv zal de kantonrechter [eiseres] ook op dit punt toelaten tot het leveren van bewijs. Daarbij dient, nu [eiseres] als uitgangspunt heeft genomen dat zij in de periode waarover zij het loon vordert ziek was, buiten beschouwing te blijven dat de werkzaamheden niet zijn verricht doordat CSU er, zoals uit rechtsoverweging 4.1 blijkt ten onrechte, vanuit ging dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 juli 2007 was geëindigd.
4.3 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De vordering tot loondoorbetaling conform de CAO
4.4 [eiseres] heeft haar vordering op dit punt op geen enkele wijze toegelicht en nader onderbouwd. Tegen deze achtergrond dient aan haar verzoek tot benoeming van een onafhankelijke loonadministrateur om het loon alsnog op de correcte wijze vast te stellen voorbij te worden gegaan. De vordering is dan ook als onvoldoende onderbouwd niet toewijsbaar. Dit oordeel zal eerst in het eindvonnis in de beslissing worden opgenomen.
5. De beslissing
De kantonrechter:
alvorens verder te beslissen:
laat [eiseres] toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit blijkt dat zij in de periode van 1 juli 2007 tot 1 maart 2008 ziek was dan wel dat de arbeidsomstandigheden, door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van CSU behoort te komen, voor haar zodanig waren dat, met het oog op de (dreiging van) psychische of lichamelijke klachten, van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat zij haar werkzaamheden zou verrichten;
verwijst de zaak naar de openbare terechtzitting (rolzitting) van deze rechtbank, sector kanton, op vrijdag 24 oktober 2008 om 10:00 uur teneinde [eiseres] in staat te stellen zich bij akte uit te laten of en zo ja op welke wijze zij het bewijs wenst bij te brengen, en indien zij dat bewijs wenst te leveren door getuigen, op te geven het aantal en de namen van de voor te brengen getuigen (onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van betrokkenen in de maanden november en december 2008, zodat onmiddellijk ter zitting een datum voor het getuigenverhoor kan worden bepaald);
bepaalt dat eventuele getuigenverhoren zullen worden gehouden in het gerechtsgebouw B (rode gebouw) aan het Wilhelminaplein 100 te Rotterdam voor de hierna te noemen kantonrechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.