
Jurisprudentie
BG1693
Datum uitspraak2008-10-24
Datum gepubliceerd2008-10-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6443 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6443 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Geschiktheid eigen werk en voor een aantal gangbare functies. Juistheid medische en arbeidskundige grondslag.
Uitspraak
06/6443 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 4 oktober 2006, 06/512 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A.N.H. Verkoeijen, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2008. Voor appellant is zijn voornoemde gemachtigde verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellant heeft in verband met psychische klachten op 10 september 2003 zijn werkzaamheden als inpakker gestaakt.
1.3. Bij besluit van 7 januari 2005 heeft het Uwv geweigerd aan appellant, aansluitend aan de wettelijke wachttijd, per 8 september 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. Bij besluit van 8 februari 2006 zijn de bezwaren van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt primair ten grondslag dat appellant weer in staat wordt geacht om met zijn beperkingen zijn functie van inpakker voor 32 uur per week uit te oefenen. Bovendien wordt appellant geschikt geacht voor een aantal gangbare functies, waarmee hij een zodanig inkomen kan verwerven, dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 8 februari 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit.
3.1. Appellant kan zich niet met het oordeel van de rechtbank verenigen en heeft in grote lijnen hetgeen hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd herhaald. Hij meent dat het Uwv zijn psychische klachten en de beperkingen van zijn rechter pols heeft onderschat. Hij meent voorts dat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, omdat het Uwv meer informatie van zijn behandelaars over zijn medische beperkingen had moeten opvragen.
4.1. Ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv onderschrijft de Raad hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent is overwogen.
De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het onderzoek naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaats gevonden of dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Aan het bestreden besluit ligt de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 23 november 2004 ten grondslag, waarin zowel beperkingen voor appellant zijn opgenomen in verband met zijn psychische klachten, als fysieke beperkingen die het gevolg zijn van met name de polsklachten van appellant. Bij het formuleren van de beperkingen is mede informatie betrokken uit november 2004 van de aan de GGZ verbonden psychiater T. Hans. Naar het oordeel van de Raad hebben de verzekeringsarts J.F.M.M. van der Hart en de bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp in hun rapportages voldoende overtuigend gemotiveerd dat met de beperkingen in voldoende mate is tegemoet gekomen aan de relevante medische klachten van appellant. De Raad kan zich ook verenigen met de verantwoording van de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 20 april 2006 betreffende het niet opvragen van nog meer informatie van de behandelaars van appellant. Van de zijde van appellant is voorts ook geen informatie overgelegd die doet twijfelen aan de visie van de (bezwaar)verzekeringsartsen.
4.2. Het Uwv heeft appellant in de eerste plaats geschikt geacht voor het werk dat hij verrichtte voor hij laatstelijk arbeidsongeschikt werd, namelijk de functie van inpakker gedurende 32 uur per week. Geschiktheid voor de maatmanfunctie rechtvaardigt in beginsel de vooronderstelling dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid. Gelet op de analyse die de arbeidsdeskundige K. Beurskens van de werkzaamheden van appellant heeft gemaakt, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat door de (bezwaar)arbeidsdeskundigen voldoende overtuigend is gemotiveerd dat appellant, uitgaande van de in de FML van november 2004 vastgelegde pols- en psychische beperkingen, na 7 september 2004 in staat was zijn eigen functie uit te oefenen. Nu zijn werkgever heeft aangegeven dat appellant weer bij het bedrijf kon terugkeren, kon het Uwv de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op zijn geschiktheid voor de maatmanfunctie baseren.
4.3. Aangezien deze vaststelling al met zich brengt dat appellant per de datum in geding niet arbeidsongeschikt was in de zin van de WAO, zal de Raad de subsidiaire stelling dat appellant ook in staat is een aantal andere functies te verrichten, onbesproken laten.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat het beroep van appellant tegen het besluit van 8 februari 2006 bij de aangevallen uitspraak terecht ongegrond is verklaard, zodat die uitspraak zal worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet. De beslissing is, in tegenwoordigheid van H.T. van de Erve als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2008.
(get.) A.T. de Kwaasteniet.
(get.) H.T. van de Erve.
RB