
Jurisprudentie
BG1725
Datum uitspraak2008-10-17
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/381 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/381 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Medische kant van het hoger beroep: wat appellante heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten. Arbeidskundige kant: nadere toelichting voor alle in de functies voorkomende signaleringen. Rechtsgevolgen blijven in stand.
Uitspraak
07/381 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 december 2006, 05/5407 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 17 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 24 april 2007 heeft het Uwv nog een bezwaararbeidskundige rapportage, met bijlagen, overgelegd.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 5 september 2008 waar, zoals tevoren door hen was bericht, partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 2 december 2004 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, met ingang van 5 maart 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 30 juni 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 december 2004 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft daarbij overwogen in de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting geen aanknopingspunten te hebben gevonden voor het oordeel dat het Uwv van onjuiste medische informatie is uitgegaan. Zij heeft zich kunnen vinden in het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts
H.M. de Gruil dat de door de verzekeringsarts M.B. Kroon aangenomen beperkingen ruim gesteld zijn en overeenstemmen met het arbeidsvermogen van appellante zoals dat aan de hand van verschillende specialistische onderzoeken kan worden geobjectiveerd.
3.1. In hoger beroep is namens appellante gesteld, onder verwijzing naar hetgeen reeds in bezwaar en beroep is aangevoerd, dat de vaststelling van appellantes arbeidsongeschiktheid niet op juiste wijze is geschied, omdat de medische onderzoeken in de primaire fase en in de bezwaarfase niet volledig zijn geweest. In het bijzonder is gesteld dat bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek geen dan wel volstrekt onvoldoende aandacht is besteed aan de wellicht onderliggende psychopathologie en de daaruit voortvloeiende beperkingen in de psychische belastbaarheid.
3.2. Wat betreft de medische kant van het hoger beroep oordeelt de Raad dat hetgeen door appellante is aangevoerd, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten bevat en de Raad dan ook niet tot een ander oordeel heeft gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
De Raad merkt daarbij op dat de beschikbare gegevens, van zowel de verzekeringsgeneeskundigen als uit de behandelende sector, voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellante op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. Aan de eigen, niet met nadere medische gegevens onderbouwde, mening van appellante met betrekking tot haar gezondheidstoestand kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat zij daaraan gehecht wil zien.
3.3. Wat betreft de arbeidskundige kant van de schatting overweegt de Raad dat de bezwaararbeidsdeskundige A.G. Diergaarde in een rapportage van 23 april 2007 de aan de schatting ten grondslag gelegde functies heeft besproken en alle in die functies voorkomende signaleringen alsnog van een noodzakelijke toelichting heeft voorzien.
3.4. Onder verwijzing naar zijn uitspraken van 9 november 2004 (o.a. LJN: AR4716) en 12 oktober 2006 (LJN: AY9971) oordeelt de Raad dat uiteindelijk eerst met de in hoger beroep overgelegde arbeidskundige rapportage een onderbouwing van het bestreden besluit is gegeven die voldoet aan de daaraan te stellen eisen van inzichtelijkheid, toetsbaarheid en verifieerbaarheid. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven en dat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond moet worden verklaard. Ook het bestreden besluit wordt vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan kunnen geheel in stand worden gelaten.
4.1. Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad het volgende. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op
€ 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht ad € 142,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.C. Palmboom.
TM