
Jurisprudentie
BG1740
Datum uitspraak2008-10-22
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/22 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/22 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Onderzoek naar gezondheidstoestand van betrokken door deskundige. Persoonlijkheidsproblematiek. Juistheid vastgestelde medische beperkingen. Passende functies. Nadere toelichting in hoger beroep. In stand laten rechtsgevolgen.
Uitspraak
06/22 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 december 2005, 05/545 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 22 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. G.M.S. Koot, advocaat te ’s-Gravenhage, een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft prof. dr. E. Hoencamp, psychiater, benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Deze deskundige heeft in maart 2008 schriftelijk verslag van zijn onderzoek gedaan.
Namens betrokkene heeft mr. Koot bij faxbericht van 6 mei 2008 een reactie ingezonden.
Bij brief van 17 juni 2008, met bijlagen, heeft appellant een toelichting gegeven over de geschiktheid van de geselecteerde functies.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.M. Folkers. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene is op 16 september 1998 met psychische klachten uitgevallen voor zijn werk als medewerker roomservice. Met ingang van 15 september 1999 is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk berekend is naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Op verzoek van appellant heeft het Psychologisch Test- en Adviesbureau Van Kemenade & Van Soest (hierna: Van Soest) op 8 januari 2004 onderzoek gedaan naar de gezondheidstoestand van betrokkene. In zijn rapportage heeft Van Soest beschreven welke beperkingen betrokkene heeft bij het verrichten van arbeid. Op basis van deze rapportage is door de (bezwaar)verzekeringsarts op 4 maart 2004 een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld en is door de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat betrokkene ongeschikt is voor het eigen werk, doch geschikt is voor passende functies.
1.2. Bij besluit van 19 juli 2004 is de uitkering van betrokkene met ingang van 16 september 2004 ingetrokken op de grond dat zijn arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%. Bij besluit van 28 december 2004, hierna: het bestreden besluit, is het door betrokkene tegen het besluit van 19 juli 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is, een rapport ingebracht van psychiater A.J.A. Vandecasteele van 8 juni 2005.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen; met beslissingen ter zake van proceskosten en griffierecht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft betrokkene het door appellant ingenomen standpunt middels de overgelegde rapportage van Vandecasteele gemotiveerd bestreden, nu hieruit naar voren komt dat betrokkene in elk geval op het gebied van persoonlijk functioneren sterker beperkt is dan door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts is aangenomen.
3. Appellant heeft in hoger beroep de juistheid van dit oordeel van de rechtbank bestreden en de Raad verzocht een deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In hetgeen door appellant in hoger beroep naar voren is gebracht heeft de Raad aanleiding gezien de in rubriek I genoemde deskundige te verzoeken onderzoek te doen naar de gezondheidstoestand van betrokkene. In zijn in rubriek I vermelde rapport van maart 2008 heeft de deskundige geconcludeerd dat betrokkene ten tijde van het onderzoek primair het beeld vertoont van iemand met persoonlijkheidsproblematiek.
Er zijn op dat moment geen aanwijzingen voor een depressie in engere zin (laat staan een geagiteerde depressie), noch voor psychotische verschijnselen. De persoonlijkheid van betrokkene maakt dat hij beperkt is in zijn vermogen om in sociaal belastende omstandigheden te functioneren. Op 16 september 2004, de datum in geding, was het beeld niet wezenlijk anders. Ook in die tijd was het niet aannemelijk te maken dat een depressie in engere zin, al dan niet geagiteerd, en/of persoonlijkheidsproblematiek een rol speelden. De deskundige kon zich verenigen met de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van betrokkene evenals met de door de arbeidsdeskundige voor betrokkene geselecteerde functies.
4.2. De Raad overweegt dat in zijn vaste rechtspraak ligt besloten dat hij het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. De deskundige heeft in zijn rapportage uiteengezet dat de bevindingen van Van Soest tijdens diens onder 1.1. vermeld onderzoek van 8 januari 2004 op een gedegen wijze zijn beschreven. Deze bevindingen geven naar de mening van de deskundige genoeg ruimte aan de beperkingen die uit de persoonlijkheidsstructuur van betrokkene voortvloeien. De uit de rapportage van Van Soest door de bezwaarverzekeringsarts getrokken conclusies, zoals verwoord in het verzekeringsgeneeskundig rapport van 4 maart 2004, kan de deskundige dan ook onderschrijven. De Raad is van oordeel dat het door de deskundige verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest. Uit zijn rapport blijkt dat hij kennis heeft genomen van de bevindingen van psychiater Vandecasteele, uiteengezet in diens onder 1.2. vermelde rapport van 8 juni 2005, alsook de verkregen informatie van de behandelend psychiater van 5 maart 2008 en dat hij die bevindingen en informatie heeft betrokken in zijn onderzoek en conclusies.
4.3. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot betrokkene vastgestelde medische beperkingen is de Raad verder van oordeel dat de (resterende) aan de schatting ten grondslag liggende functies, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten als voor betrokkene in medisch opzicht passend dienen te worden aangemerkt. Gelet op de nadere in hoger beroep overgelegde arbeidskundige rapportage, met bijlagen, acht de Raad de in die functies voorkomende markeringen afdoende toegelicht.
4.4. Nu echter een als afdoende aan te merken toelichting op de geselecteerde functies eerst in de fase van het hoger beroep is verstrekt, dient het bestreden besluit te worden vernietigd, zij het op andere gronden dan die welke de rechtbank aan haar uitspraak ten grondslag heeft gelegd. Wel bestaat gelet op het vorenoverwogene aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat appellant een nieuw besluit dient te nemen.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit dient te nemen;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 322,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee en P.J. Janssen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2008.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.
(get.) C.H.T.W. van Rooijen.
RB