Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1754

Datum uitspraak2008-10-22
Datum gepubliceerd2008-10-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers07/00406
Statusgepubliceerd


Indicatie

Forensenbelasting. Eigenaar recreatiewoning is terecht in heffing van forensenbelasting betrokken.


Uitspraak

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM Sector belasting nummer 07/00406 Uitspraakdatum: 22 oktober 2008 Eerste meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 29 juni 2007, nummer 06/4390, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Barneveld (hierna: de ambtenaar) 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de forensenbelasting opgelegd van € 486,50, berekend naar een waarde van € 112 000. 1.2. Op het bezwaar van belanghebbende heeft de ambtenaar bij uitspraak van 6 juli 2006 de aanslag gehandhaafd. 1.3. Het beroep tegen de uitspraak op het bezwaar is door de Rechtbank ongegrond verklaard. 1.4. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. Daarop heeft de ambtenaar een verweerschrift ingediend. Op 2 september 2008 zijn van belanghebbende nadere stukken ontvangen. Deze zijn op dezelfde dag in kopie doorgezonden aan de ambtenaar. 1.5. Bij het onderzoek ter zitting op 24 september 2008 te Arnhem zijn gehoord belanghebbende alsmede de ambtenaar. 1.6. Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht. 1.7. De notities van het pleidooi dat de ambtenaar ter zitting heeft gehouden worden als hier herhaald en ingelast beschouwd. 2. Vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende is eigenaar van de recreatiewoning plaatselijk bekend a-straat 1-1 te P. 2.2. Belanghebbendes recreatiewoning is gelegen in het – tot het A-park te P behorende – park B. In het ter plaatse geldende bestemmingsplan is dat A-park aangemerkt als terrein voor recrea-tief verblijf in mobiele kampeermiddelen, stacaravans en zomerhuisjes. 2.3. Overigens staat in hoger beroep vast hetgeen in de uitspraak van de Rechtbank onder ‘2. Feiten’ is vermeld. 3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen 3.1. Partijen houdt verdeeld, 3.1.1. of belanghebbende in 2005 belastingplichtig was voor de forensenbelasting en, zo ja, 3.1.2. of de aanslag naar de juiste heffingsmaatstaf is berekend. 3.2. Belanghebbende beantwoordt vraag ?3.1.1 ontkennend en de ambtenaar bevestigend. Vraag ?3.1.2 wordt door beide partijen ontkennend beantwoord. 3.3. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 3.4. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting. 3.5. Belanghebbende verzoekt in hoger beroep de aanslag primair te vernietigen en subsidiair te verminderen tot – naar het Hof verstaat – € 322,50. 3.6. De ambtenaar concludeert na wijziging van zijn standpunt ter zitting tot gegrondverklaring van het hoger beroep en vermindering van de aanslag tot – naar het Hof verstaat – € 322,50. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. De aanslag is belanghebbende opgelegd wegens het voor meer dan 90 dagen voor zich of zijn gezin beschikbaar houden van de voormelde recreatiewoning. 4.2. Belanghebbende verdedigt de opvatting dat de beschikbaar gehouden woning, om voor-werp van de forensenbelasting te kunnen zijn, ‘van belang is voor het volkshuisvestingsaspect’. Deze opvatting vindt geen steun in het recht, in het bijzonder niet in de Verordening forensen¬belasting 2002 van de gemeente Barneveld (hierna: de Verordening) of in artikel 223 van de Gemeentewet. 4.3. Hetzelfde geldt voor zijn kennelijke opvatting dat voor de toepassing van die wettelijke bepalingen een vakantieonderkomen niet als (gemeubileerde) woning in aanmerking komt. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbendes recreatiewoning één of meer voor de woonfunctie wezenlijke voorzieningen zou ontberen. 4.4. Evenmin vindt steun in het recht belanghebbendes opvatting dat de verschillende recht-vaardigingsgrond van de forensenbelasting en van de toeristenbelasting zou verhinderen dat van hem forensenbelasting wordt geheven. 4.5. Aan de rechtmatigheid van de geheven forensenbelasting doet niet af, dat het belastbare feit voor deze belasting kan samenvallen met dat voor een toeristenbelasting van dezelfde ge-meente. Noch de Gemeentewet noch de Verordening voorziet in vrijstelling van deze belasting ingeval van samenloop van beide belastingen. Dit wordt niet anders indien in enig eerder jaar het houden van verblijf in stacaravans wel in de heffing van toeristenbelasting betrokken is geweest, zoals belanghebbende stelt. 4.6. Aan de rechtmatigheid van de geheven forensenbelasting doet voorts niet af, dat belang-hebbende een vergoeding verschuldigd is aan de exploitant van het onder ?2.2 genoemde park. Partijen zijn het ter zitting erover eens dat die exploitant niet ter zake van belanghebbendes verblijf in de toeristenbelasting van de gemeente Barneveld voor het jaar 2005 is betrokken. Samenloop van de forensen met de toeristenbelasting doet zich dus in het onderhavige jaar niet voor. Hierin ligt tevens besloten dat de bedoelde exploitant geen toeristenbelasting op belangheb-bende heeft verhaald. 4.7. Belanghebbende beroept zich in dit verband vergeefs op het gelijkheidsbeginsel. Niet is gesteld of gebleken dat een juiste uitvoering van de Verordening jegens andere belastingplichti-gen achterwege is gebleven, laat staan dat die anderen hierdoor zouden zijn begunstigd. 4.8. Het subsidiaire geschilpunt valt uiteen in twee grieven. De eerste grief is dat de heffings-grondslag volgens het waardeklassensysteem van artikel 5 van de Verordening zoals gewijzigd bij raadsbesluit van 28 oktober 2004 met ingang van 2005 niet is aangepast aan de herwaardering van het onderhavige object in het kader van de Wet waardering onroerende zaken naar de peil¬datum 1 januari 2003. Deze grief faalt. De keuze van de heffingsmaatstaf en het tarief is volgens artikel 217 van de Gemeentewet voorbehouden aan de gemeenteraad. Een waardeklassensysteem is op zichzelf toelaatbaar, zoals is geoordeeld in het arrest van de Hoge Raad van 9 februari 2007, nr. 40 643, Belastingblad 2007, blz. 275. 4.9. Voor ingrijpen van de rechter is slechts plaats indien de gekozen maatstaf en/of het tarief zou leiden tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Dit laatste doet zich hier niet voor. 4.10. Het vorenstaande wordt niet anders nu de gemeenteraad de grenzen van zulke klassen niet periodiek aanpast aan opgetreden geldontwaarding. Meer in het bijzonder schrijft geen rechts¬regel de gemeenteraad voor, bij de keuze van de waarde als maatstaf voor de forensenbelasting in de hoogte van de tarieven rekening te houden met de uitkomsten van een herwaardering volgens hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken of met de hoogte van de onroerendezaak-belasting voor de onroerende zaak waarvan de gemeubileerde woning deel uitmaakt. 4.11. Wat dit laatste betreft, verdient opmerking dat met ingang van 2006 de onroerendezaak¬belasting wegens gebruik van woningen is vervallen. Uit de daartoe leidende wetsgeschiedenis valt geen aanwijzing te putten dat de overblijvende onroerendezaakbelasting wegens genot krach-tens eigendom, bezit of beperkt recht in enig opzicht maatgevend zou zijn voor de beoordeling van de billijkheid van de hoogte van een aanslag in de forensenbelasting. De daarop gerichte klacht op blz. 7-8 van belanghebbendes nadere stukken van 29 augustus 2008 kan hem dus niet baten. 4.12. Aan de tweede grief die in belanghebbendes subsidiaire standpunt besloten ligt, komt de ambtenaar geheel tegemoet met zijn nadere conclusie. Deze luidt overeenkomstig de nadere eensluidende conclusie van partijen in het gelijktijdig behandelde hoger beroep betreffende de waardebeschikking voor het tijdvak 2005-2006, bij het Hof bekend onder kenmerk 07/00373, waarin heden eveneens uitspraak wordt gedaan. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen. 5. Slotsom Op het primaire geschilpunt is het gelijk aan de ambtenaar. Op het subsidiaire geschilpunt is het gelijk aan belanghebbende. De aanslag moet worden verminderd tot € 322,50. 6. Kosten Gelet op de kostenveroordeling in het onder ?4.12 genoemde hoger beroep is voor een afzonderlij-ke kostenveroordeling in deze zaak geen plaats. 7. Beslissing Het Gerechtshof, recht doende in hoger beroep: – vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en, opnieuw recht doende: – vernietigt de uitspraak op het bezwaar; – vermindert de aanslag tot € 322,50; – gelast de gemeente Barneveld aan belanghebbende de door hem gestorte griffierechten van € 38 in eerste aanleg en € 106 in hoger beroep te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem door mr. Den Ouden, voorzitter, mr. Van de Merwe en mr. Nieuwenhui¬zen. De beslissing is in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 22 oktober 2008. (W.J.N.M. Snoijink) (R. den Ouden) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 oktober 2008 Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag (bezoekadres: Kazernestraat 52). Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.