Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1761

Datum uitspraak2008-10-24
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5030 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking (volledige) WAO-uitkering. Geen urenbeperking. Tijdens hoger beroep overgelegde stukken met betrekking tot de arbeid in WSW-verband bieden evenmin aanleiding, aangezien deze stukken dateren na de datum in geding.


Uitspraak

06/5030 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 juli 2006, 06/505 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 24 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M. Jongeneel, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft een rapportage van bezwaarverzekeringsarts P.L.M. Momberg van 21 september 2005 ingediend, waarin deze heeft gereageerd op het beroepschrift. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2008. Appellant is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens het Uwv is verschenen drs. P.F.G. Hermans. II. MOTIVERING 1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als heftruckchauffeur en is in januari 1997 voor deze werkzaamheden uitgevallen wegens psychische klachten. 1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd werd appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.3. In het kader van een herbeoordeling heeft verzekeringsarts T.K. Oei appellant op 17 januari 2005 onderzocht tijdens een spreekuurcontact. Tevens heeft deze verzekeringsarts informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater L.B. Luteijn, werkzaam bij GGZ Midden-Holland (hierna: behandelend psychiater). Na kennis te hebben genomen van de ontvangen informatie van 7 februari 2005 van de behandelend psychiater heeft de verzekeringsarts in zijn aanvullend rapport van 16 februari 2005 geconcludeerd dat appellant beperkt is wat betreft persoonlijk en sociaal functioneren en ’s nachts werken. De belastbaarheid van appellant is weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 februari 2005. Met inachtneming van deze FML heeft arbeidsdeskundige H.G.E. Bolte in het rapport van 20 juli 2005 na functieduiding het verlies aan verdiencapaciteit van appellant vastgesteld op nihil. Bij besluit van 21 juli 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 21 september 2005 ingetrokken op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedraagt. 1.4. In de bezwaarfase heeft bezwaarverzekeringsarts P.L.M. Momberg na weging van de beschikbare medische gegevens in haar rapport van 24 november 2005 geconcludeerd dat zij geen aanleiding zag om af te wijken van het primaire medische oordeel. Daarbij heeft zij de informatie van de behandelend psychiater van 25 oktober 2005 in haar beoordeling betrokken. Bezwaararbeidsdeskundige F. van Kempen heeft in een rapport van 24 november 2005 de geduide functies nogmaals beoordeeld en geconcludeerd dat twee van de geduide sbc-codes vanwege overschrijding van de fysieke belastbaarheid van appellant dienen te vervallen. Er blijven echter voldoende functies over om de schatting op te baseren. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant blijft daarmee ongewijzigd minder dan 15%. Bij besluit van 22 december 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 juli 2005 ongegrond verklaard. 2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft er een volledig en voldoende zorgvuldig medisch onderzoek plaatsgevonden. Wat betreft de verslaving aan cannabis heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn om te stellen dat die verslaving voortkomt uit ziekte noch dat het gebruik van cannabis medisch geïndiceerd is. Voorts valt naar het oordeel van de rechtbank uit de voorhanden zijnde medische gegevens niet af te leiden dat naar objectieve maatstaven een urenbeperking aangenomen dient te worden. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant ongeschikt te achten. 3.1. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant desgevraagd toegelicht dat het geschil zich beperkt tot de grief dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking heeft vastgesteld. De Raad zal zich bij zijn beoordeling hiertoe beperken. 3.2. Appellant acht zich voor maximaal 20 uur per week, inclusief reistijd, belastbaar voor arbeid. Ter onderbouwing daarvan is namens appellant verwezen naar de bij brief van 17 juli 2008 overgelegde stukken betreffende het dienstverband van appellant bij Promen in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (WSW). Volgens appellant heeft het Uwv onvoldoende gemotiveerd waarom er gelet op de Standaard Verminderde Arbeidsduur geen aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen. 3.3. De Raad heeft in hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om inzake de noodzaak van een urenbeperking tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Daaraan voegt de Raad toe dat het Uwv met de tijdens beroep en hoger beroep ingebrachte rapportages van bezwaarverzekeringsarts P.L.M. Momberg afdoende heeft gemotiveerd dat er geen objectief-medische aanknopingspunten zijn om een urenbeperking aan te nemen. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd is ingegaan op de brieven van de behandelend psychiater van 7 februari 2005 en 25 oktober 2005. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens overgelegd die aanknopingspunten bieden om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv. De namens appellant tijdens hoger beroep overgelegde stukken met betrekking tot zijn arbeid in WSW-verband bieden hiertoe evenmin aanleiding, aangezien deze stukken dateren van ver na datum in geding en daaruit bovendien niet blijkt dat op medische gronden voor appellant een urenbeperking aangewezen zou zijn. Ten slotte ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts de Standaard Verminderde Arbeidsduur niet in acht heeft genomen. 3.4. Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. 3.5. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2008. (get.) J.W. Schuttel. (get.) A.C.A. Wit. RB