Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1783

Datum uitspraak2008-10-21
Datum gepubliceerd2008-10-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/5552
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nihilstelling van het recht op zorgtoeslag en terugvordering wegens overschrijding van de inkomensgrens door een nabetaling van pensioen. Verweerder is gehouden om uit te gaan van de aanslag zoals deze door de Belastingdienst is vastgesteld. Er is daarom geen ruimte om van een ander inkomen ut te gaan.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht registratienummer: AWB 07/5552 uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 21 oktober 2008 inzake [naam], eiser, wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door E. Hoetink, tegen De Belastingdienst/Toeslagen, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 14 november 2007. 2. Procesverloop Bij besluit van 21 september 2007 heeft verweerder het recht op zorgtoeslag van eiser over het jaar 2006 definitief op nihil gesteld en bepaald dat eiser een bedrag van € 403 aan verleende voorschotten moet terugbetalen. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 16 september 2008. Verweerder heeft zich daarbij laten vertegenwoordigen door mr. C.J.M. Kluytmans. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen. 3. Overwegingen Blijkens de gedingstukken heeft de Belastingdienst bij aanslag over het jaar 2006 het verzamelinkomen van eiser in dat jaar vastgesteld op een bedrag van € 31.461. Van dat bedrag heeft € 21.171,46 betrekking op de nabetaling van ouderdomspensioen uit Zwitserland. Op grond van de hoogte van het verzamelinkomen heeft verweerder bij besluit van 21 september 2007 het recht op zorgtoeslag over het jaar 2006 op nihil gesteld en bepaald dat eiser een bedrag van € 403 aan verleende voorschotten moet terugbetalen. Verweerder heeft het bezwaar tegen dat besluit ongegrond verklaard. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat er geen wettelijke bepaling is die de mogelijkheid biedt om inkomens/vermogensbestanddelen buiten beschouwing te laten bij het bepalen van de hoogte van de zorgtoeslag. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Hij voert aan dat het bedrag van € 21.171,46 een éénmalige nabetaling van ouderdomspensioen over een periode van 8 jaar betreft. Omgerekend gaat het over 2006 om een bedrag van € 2.646,43. De beslissing van verweerder is volgens eiser derhalve gebaseerd op een onjuist inkomen en is onrechtvaardig. De rechtbank overweegt het volgende. In artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag is bepaald dat de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk is van de draagkracht. In artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is bepaald dat ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, in aanmerking wordt genomen. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir is het toetsingsinkomen, indien over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, zoals dat in die aanslag is opgenomen of zoals dat bij beschikking is vastgesteld. Op grond van de hiervoor genoemde wettelijke bepalingen is verweerder verplicht om bij de vaststelling van het recht op zorgtoeslag uit te gaan van het verzamelinkomen zoals dat bij belastingaanslag is vastgesteld, te weten het bedrag van € 31.461. De wet geeft verweerder geen enkele ruimte om in dit geval van een ander inkomen uit te gaan. Verweerder heeft uitgaande van dat inkomen dan ook terecht bepaald dat eiser over het jaar 2006 geen recht op zorgtoeslag heeft en terecht bepaald dat hij de verleende voorschotten ten bedrage van € 403 moet terugbetalen. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. D.S.M. Bak, voorzitter, en mrs. L. van Gijn en G.H.W. Bodt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2008. De griffier, De voorzitter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Verzonden op: 21 oktober 2008