
Jurisprudentie
BG1787
Datum uitspraak2008-08-05
Datum gepubliceerd2008-10-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers108.004.328
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers108.004.328
Statusgepubliceerd
Indicatie
Sanctie voor “als bestuurder tijdens het rijden een mobiele telefoon vasthouden." Betrokkene ontkent de gedraging en voert daarbij specifieke feiten en omstandigheden aan. De verbalisant is in zijn aanvullend proces-verbaal, opgemaakt n.a.v. zitting kantonrechter, niet ingegaan op een wezenlijk onderdeel van het verweer. Zodanige twijfel gerezen over de juistheid van de waarneming van de verbalisant dat het beroep gegrond moet worden verklaard.
Uitspraak
WAHV 108.004.328
5 augustus 2008
CJIB 89099052085
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Breda
van 21 december 2007
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Breda genomen beslissing ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 130,- opgelegd ter zake van “als bestuurder tijdens het rijden een mobiele telefoon vasthouden", welke gedraging zou zijn verricht op 14 september 2006 om 16.30 uur op de Sleeuwijksedijk in Werkendam.
3.2. De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Toen zij haar auto in de buurt van haar huis parkeerde werd zij niets vermoedend aangesproken door een politieambtenaar die haar desgevraagd meedeelde dat zijn collega en hij kort tevoren op de Sleeuwijksedijk hadden waargenomen dat zij met haar mobiele telefoon aan het bellen was. Men had haar niet eerder staande kunnen houden als gevolg van een defect aan het stopbord van de politieauto. Zij heeft toen uitgelegd dat zij bij de kapper vandaan kwam en met haar hand door haar kort geknipte haar had zitten woelen. Desgevraagd had men geen belangstelling voor haar mobiele telefoon om het "niet bellen" te verifiëren. Zij heeft toen eigener beweging haar telefoon vanuit een afgesloten zijvakje in haar tas tevoorschijn gehaald.
3.3. De kantonrechter heeft bij de eerste zitting de zaak aangehouden teneinde van de verbalisant bij aanvullend proces-verbaal (onder andere) een reactie te krijgen op het ook ter zitting herhaalde verweer van de betrokkene.
3.4. Bij aanvullend proces-verbaal d.d. 17 november 2007 heeft de verbalisant onder andere verklaard dat hij samen met een collega zag dat een rode Ford Galaxy hun tegemoet kwam rijden en dat de bestuurster van die auto een sterk op een mobiele telefoon gelijkend voorwerp vasthield en bij haar oor hield. Hij had meteen daarna zijn voertuig gekeerd en was direct achter die rode Ford Galaxy gaan rijden. Hij zag toen dat de bestuurster inmiddels geen voorwerp meer in haar handen had. Hij was achter die auto blijven rijden totdat deze parkeerde. Toen de bestuurster uitstapte had hij haar een beschikking aangekondigd in verband met het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het besturen van een motorvoertuig. Hij zag toen dat de bestuurster uit haar handtas een mobiele telefoon haalde.
3.5. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB en - in dit geval tevens - het aanvullend proces-verbaal in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring in het zaakoverzicht dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
3.6. Het hof stelt voorop dat de interpretatie van de betrokkene van het zaakoverzicht berust op een kennelijk onjuiste lezing daarvan.
Anders dan in haar hoger beroepschrift in vette letters aangehaald, valt uit dat zaakoverzicht immers niet te lezen dat de betrokkene bij staande houding haar mobiele telefoon in de hand had. De zinsnede "de wijze van vasthouden bestond uit: witte mobiel (Nokia) in rechterhand gehouden tegen rechteroor" slaat namelijk terug op de eerste passage van de gedragsgegevens die luidt: "ik zag dat de bestuurder tijdens het rijden een op een telefoon gelijkend voorwerp vasthield".
Anders dan de betrokkene stelt is het zaakoverzicht dus niet in strijd met het aanvullend proces-verbaal waarin voor het eerst van politiezijde wordt bevestigd dat de mobiele telefoon zich bij staande houding in de tas van de betrokkene bleek te bevinden.
3.7. Wat door de betrokkene aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden betreft stelt het hof vast dat de verbalisant in zijn aanvullend proces-verbaal niet is ingegaan op een wezenlijk onderdeel van het verweer van de betrokkene, namelijk welke handelingen zij heeft moeten verrichten om haar mobiele telefoon na staande houding uit haar tas te halen. De betrokkene heeft immers onweersproken gesteld dat zij daartoe een afgesloten zijvakje in haar tas heeft moeten openen. In het proces-verbaal van de eerste zitting van de kantonrechter d.d. 12 oktober 2007 dat aan de verbalisant voor commentaar was voorgelegd, is opgetekend dat haar tas door middel van een rits was afgesloten.
In het aanvullend proces-verbaal heeft de verbalisant verklaard dat de betrokkene geen mobiele telefoon meer in haar hand had toen hij met zijn dienstauto direct achter de auto van de betrokkene was gaan rijden tot het moment dat zij haar auto parkeerde en tot staande houding werd overgegaan.
Aldus moet het er in de lezing van de verbalisant voor worden gehouden dat de betrokkene kans heeft gezien al rijdend haar mobiele telefoon in het zijvakje van haar tas te doen en dat zijvakje en haar tas af te sluiten.
Naar het oordeel van het hof is deze lezing hoewel niet onmogelijk, toch wel zeer onwaarschijnlijk. Dit klemt temeer nu de betrokkene een alleszins plausibele verklaring heeft gegeven voor een mogelijk onjuiste waarneming van de verbalisant, namelijk het woelen in haar pas gekapte haar.
Aldus komt het hof tot de slotsom dat er zodanige twijfel is gerezen over de juistheid van de waarneming van de verbalisant dat het beroep gegrond moet worden verklaard.
3.8. Omdat de betrokkene beide zittingen van de kantonrechter heeft bijgewoond acht het hof termen aanwezig de reiskosten te vergoeden tegen het tarief van het openbaar vervoer. Deze kosten bedragen twee maal een buurtbuskaart ad € 1,60 voor de heenreis [woonplaats] - Sleeuwijk (vertrek vóór 9.00 uur) plus twee maal een dalurendagkaart voor de bustrajecten Sleeuwijk (vertrek 9.01 uur) - Breda NS - Breda lokaal - Breda NS - Sleeuwijk - [woonplaats] ad € 6,00, in totaal € 15,20.
Van overige kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuurskosten voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het ingestelde beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 8 november 2006, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 89099052085 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 WAHV tot zekerheid is gesteld, te weten een bedrag van € 130,- door de advocaat-generaal aan haar wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de reiskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 15,20.
Dit arrest is gewezen door mr. Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Van der Heide als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.