
Jurisprudentie
BG1821
Datum uitspraak2008-10-22
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806320/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806320/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 15 februari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten de door [verzoeker] ingediende aanvraag om een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats] buiten beschouwing te laten.
Uitspraak
200806320/2.
Datum uitspraak: 22 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten de door [verzoeker] ingediende aanvraag om een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats] buiten beschouwing te laten.
Bij besluit van 8 juli 2008 heeft het college het door [verzoeker] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 15 september 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2008, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 oktober 2008, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.N.J. van der Stappen, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij besluit van 26 januari 1995 is voor de varkenshouderij een revisievergunning verleend voor het houden van 5.040 vleesvarkens. Bij besluit van 1 juli 1997 is een op deze revisievergunning gebaseerde veranderingsvergunning verleend voor onder meer een uitbreiding van het aantal vleesvarkens van 5.040 naar 6.048. De Afdeling heeft bij uitspraak van 30 oktober 1998, in zaakno. E03.95.0503, het besluit van 26 januari 1995 vernietigd. Bij besluit van 30 maart 1999 is opnieuw een revisievergunning verleend voor het houden van 5.040 vleesvarkens.
2.3. In categorie 14 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (hierna: het Besluit mer) is als activiteit waarvoor bij de voorbereiding van een besluit het maken van een milieueffectrapportage verplicht is, onder meer aangewezen: de oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van varkens in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een inrichting met meer dan 3.000 plaatsen voor mestvarkens.
2.4. Het college heeft de vergunningaanvraag op grond van artikel 7.28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer buiten behandeling gelaten, omdat daarbij geen milieueffectrapportage is overgelegd. Het college stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] op grond van de vigerende revisievergunning van 30 maart 1999 beschikt over bestaande rechten voor het houden van 5.040 mestvarkens. Volgens het college is het opstellen van een milieueffectrapportage verplicht, omdat de aangevraagde vergunning betrekking heeft op het houden van onder meer 8.946 vleesvarkens, waardoor de inrichting ten opzichte van de vigerende vergunning wordt uitgebreid met meer dan 3.000 vleesvarkens.
2.5. [verzoeker] betoogt dat het college de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten, omdat volgens hem de drempelwaarde waarboven het verplicht is om een milieueffectrapportage op te stellen met de gevraagde vergunning niet wordt overschreden. Hiertoe voert hij aan dat het college er ten onrechte van uit is gegaan dat de veranderingsvergunning van 1 juli 1997 is vervallen. Volgens hem moet de revisievergunning van 30 maart 1999 als reparatiebesluit worden aangemerkt van de vernietigde revisievergunning van 26 januari 1995, omdat beide vergunningen op dezelfde aanvraag zijn gebaseerd. Hij stelt dat het ontbreken van een connexe revisievergunning slechts een tijdelijke leemte was die door het reparatiebesluit is hersteld, zodat hij op grond van de revisievergunning van 30 maart 1999 en de veranderingsvergunning van 1 juli 1997 beschikt over bestaande rechten voor het houden van 6.048 vleesvarkens.
2.6. De aan de veranderingsvergunning van 1 juli 1997 ten grondslag liggende revisievergunning van 26 januari 1995 is vernietigd. Daarmee is de grondslag voor de veranderingsvergunning vervallen. Deze grondslag kan niet herleven doordat na deze vernietiging op basis van dezelfde aanvraag opnieuw een revisievergunning is verleend voor het houden van hetzelfde aantal dieren. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de veranderingsvergunning is vervallen en aan de vigerende revisievergunning slechts rechten kunnen worden ontleend voor het houden van 5.040 vleesvarkens.
Met de aangevraagde uitbreiding neemt het aantal te houden mestvarkens toe met 3.906 vleesvarkens en wordt de drempelwaarde van 3.000 mestvarkens, zoals opgenomen in categorie 14 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit mer, overschreden. Omdat geen milieueffectrapportage bij de aanvraag om vergunning is overgelegd heeft het college, gelet op het bepaalde in artikel 7.28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, de aanvraag terecht buiten behandeling gelaten.
2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Taal
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2008
325-578.