
Jurisprudentie
BG1835
Datum uitspraak2008-10-29
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708693/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708693/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft de raad van de gemeente Eijsden (hierna: de gemeenteraad) een verzoek van [appellanten] om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) afgewezen.
Uitspraak
200708693/1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Eijsden en [appellant], wonend te [woonplaats] (België),
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/652 van de rechtbank Maastricht van 7 november 2007 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de raad van de gemeente Eijsden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft de raad van de gemeente Eijsden (hierna: de gemeenteraad) een verzoek van [appellanten] om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) afgewezen.
Bij besluit van 7 februari 2006 heeft de gemeenteraad het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2007, hoger beroep ingesteld.
De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2008, waar [appellanten], in persoon, bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. S.A.G. Piek, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad een belanghebbende, voor zover blijkt dat hij ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, op diens verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Appellanten zijn op 20 december 1991 eigenaar geworden van het perceel kadastraal bekend gemeente Eijsden, sectie E, nrs. 312 en 313 (gedeeltelijk), gelegen aan de Kapelkesstraat, hoek Steegstraat.
Zij hebben verzocht om vergoeding van de schade die zij stellen te lijden ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan"Kern Eijsden", vastgesteld door de gemeenteraad op 5 september 2000 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Limburg op 17 april 2001, voor zover dit bestemmingsplan betrekking heeft op het gedeelte van het hiervoor genoemde perceel dat is gelegen aan de Kapelkesstraat (hierna: het perceel Kapelkesstraat). Het verzoek heeft geen betrekking op het gedeelte van dit perceel dat is gelegen aan de Steegstraat.
2.3. Ingevolge het 1991 geldende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan aanwijzende de bestemming in hoofdzaak"rustte op het perceel Kapelkesstraat de bestemming "Agrarische doeleinden III". Op gronden met deze bestemming mochten eengezinswoningen worden opgericht mits de breedte van de bij de woningen behorende percelen elk 25 meter en de minimale afstand tot de aangrenzende percelen ten minste vijf meter bedroegen.
Ingevolge het bestemmingsplan"Kern Eijsden" rust op het perceel Kapelkesstraat de bestemming "Agrarische gebied van landschappelijke en/of natuurlijke waarden". Hierop mag niet worden gebouwd.
2.4. Niet in geschil is dat appellanten door de bestemmingswijziging in een planologisch nadeliger situatie zijn komen te verkeren waardoor zij schade lijden. In geschil is uitsluitend of de schade redelijkerwijs geheel ten laste van appellanten behoort te blijven.
2.5. De rechtbank heeft overwogen dat de gemeenteraad de schade redelijkerwijs voor rekening van appellanten heeft mogen laten, omdat zij door de bouwmogelijkheid op het perceel Kapelkesstraat niet te benutten het risico van een nadelige bestemmingswijziging hebben aanvaard.
2.6. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat voor hen niet voorzienbaar was dat de bouwmogelijkheden op het perceel Kapelkesstraat zouden vervallen.
2.7. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van aanvaarding door appellanten van het risico dat de bouwmogelijkheid op het perceel Kapelkesstraat zou kunnen vervallen, is van belang of de voortekenen van de nadelige planwijziging reeds enige tijd voor hen zichtbaar waren. Om risicoaanvaarding te mogen aannemen is het, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 11 mei 2000 in zaak no. 199902237/1 (BR 2001, 228), voldoende dat er, bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende eigenaar, aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie in negatieve zin zou gaan veranderen.
2.8. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in ieder geval ten tijde van het ter inzage leggen van het voorontwerpbestemmingsplan in november 1998 voor appellanten duidelijk was, althans duidelijk had moeten zijn, dat de planologische situatie op het perceel Kapelkesstraat in voor hen nadelige zin zou wijzigen. In dit plan was, naar uit de stukken blijkt en ter zitting nader is toegelicht, op het perceel Kapelkesstraat geen bebouwing voorzien. Gelet hierop is niet van belang of appellanten met deze ontwikkeling hebben ingestemd of juist niet. Niet is gebleken dat appellanten tot het moment waarop het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd op 17 april 2000 concrete stappen hebben ondernomen om de bestaande bouwmogelijkheid daadwerkelijk te verwezenlijken. Het laten uitvoeren van een bodemonderzoek ter plaatse is daartoe onvoldoende. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat appellanten het risico hebben aanvaard van een voor hen nadelige wijziging van het planologisch regime en heeft terecht geconcludeerd dat de eventueel daaruit voortvloeiende schade redelijkerwijs te hunnen laste behoort te blijven. Het betoog van appellanten faalt.
2.1. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.2. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2008
164.