
Jurisprudentie
BG1840
Datum uitspraak2008-10-23
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801679/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801679/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) aan [verzoekster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor haar inrichting voor het vervaardigen van dakpannen, gelegen aan de [locatie] te [plaats], gemeente Venlo. Dit besluit is op 25 januari 2008 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200801679/2.
Datum uitspraak: 23 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Venlo,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) aan [verzoekster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor haar inrichting voor het vervaardigen van dakpannen, gelegen aan de [locatie] te [plaats], gemeente Venlo. Dit besluit is op 25 januari 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2008, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 mei 2008, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door ing. J.G.J. Klerken en drs. K.E.P. van Bommel, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Na de zitting heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [verzoekster] en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De voorzitter heeft het verzoek opnieuw ter zitting behandeld op 25 september 2008, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door ing. J.G.J. Klerken en ing. M.H. Stemerding, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. In het aan de vergunning verbonden voorschrift B.7, voor zover hier van belang, is bepaald dat de halfuurgemiddelde concentratie van fluor en fluorverbindingen, berekend als HF, moet voldoen aan de volgende emissie-eis: 3 mg/Nm3.
In voorschrift B.10, voor zover hier van belang, is bepaald dat voorschrift B.4 [lees: B.7] tot 1 juli 2009 niet van toepassing is.
2.3. Volgens [verzoekster] is de emissie-eis voor fluoride te laag gesteld, en zou een emissie-eis van 5 mg/Nm3 moeten gelden.
Zij betoogt in dit verband dat de droge kalksplitreactor die zij voornemens is te plaatsen in de BREF Keramische industrie (hierna: de BREF) is aangewezen als beste beschikbare techniek, en dat aan deze techniek in deze BREF een emissierange voor fluoride is gekoppeld van 1-10 mg/Nm3. Volgens [verzoekster] is het in de keramische industrie gebruikelijk om installaties te plaatsen met een gemiddelde emissie van 5 mg/Nm3 als eindresultaat.
Met de emissie-eis van 3 mg/Nm3 stelt het college volgens [verzoekster] ten onrechte een emissie-eis aan de onderzijde van voornoemde range, met de enkele motivering dat dit de algemene eis uit de Nederlandse emissierichtlijn lucht (hierna: NeR) is. Verder heeft het college volgens [verzoekster] niet aannemelijk gemaakt dat de eis van 3 mg/Nm3 kan worden gehaald met een maatregel die voldoet aan de kosteneffectiviteit, berekend volgens de NeR of de REF Cross media en economics. Ook heeft het college volgens [verzoekster] niet onderzocht of de lokale milieuomstandigheden aanleiding geven voor een verbijzondering van de emissie-eisen uit de BREF. Voorts betoogt [verzoekster] dat het college, in strijd met de systematiek van de BREF en de REF Cross media en economics, geen afweging heeft gemaakt tussen de gunstige effecten van de emissie-eis en de nadelige effecten die het voldoen aan de emissie-eis heeft op andere milieucompartimenten.
2.3.1. Het college betoogt dat voor de invulling van de beste beschikbare technieken moet worden gekeken naar de documenten die daarvoor zijn aangewezen, zoals de BREF, maar ook de NeR. Het college voert aan dat in de BREF is vermeld dat deze geen emissiegrenswaarden bevat en dat bij de bepaling van geschikte vergunningsvoorwaarden altijd rekening moet worden gehouden met omstandigheden die specifiek zijn voor de desbetreffende locatie. In dit kader dient volgens het college mede rekening te worden gehouden met de NeR. Aangezien sprake is van een nieuwe installatie als bedoeld in bijzondere NeR-regeling C2 "Grofkeramische industrie", moet de inrichting volgens het college voldoen aan de algemene emissie-eis voor gas- of dampvormige anorganische stoffen van klasse gA.2 van 3 mg/Nm3 van § 3.2.3 van de NeR.
Het college betoogt verder dat uit onderzoek (rapport van de Stichting Technisch Centrum voor de Keramische Industrie van 12 november 2003) blijkt dat de huidige emissie van fluoride 24 mg/Nm3 is, en dat een reductie van ongeveer 90% derhalve volstaat om aan de eis van 3 mg/Nm3 te kunnen voldoen. Volgens de BREF zal een droge kalksplitreactor de emissie met 90-99% kunnen verminderen, zodat de gestelde emissie-eis ook aansluit op de BREF.
Het college betoogt voorts dat de inrichting in de directe nabijheid van een woonwijk is gelegen, en dat het gelet daarop niet in de rede ligt om een emissie-eis te stellen die minder streng is dan de NeR.
Het college betoogt verder dat het de nadelige gevolgen van de bij de gestelde emissie-eis benodigde kalkspilt-rookgasreiniger voor andere milieucompartimenten heeft beoordeeld, maar dat deze gevolgen niet zodanig zijn dat niet meer aan de voor die compartimenten te stellen eisen kan worden voldaan of een soepeler emissie-eis voor fluoride gerechtvaardigd zou zijn.
2.3.2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Regeling aanwijzing BBT-documenten (hierna: de Regeling BBT) worden, voor zover hier van belang, als documenten waarmee het bevoegd gezag bij de bepaling van de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken rekening houdt, aangewezen de documenten, vermeld in de tabellen 1 en 2, die zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage. In tabel 1 van deze bijlage wordt onder meer verwezen naar het BREF Keramische industrie en naar het REF Cross media en economics. In tabel 2 van deze bijlage wordt onder meer verwezen naar de Nederlandse emissierichtlijn lucht (hierna: de NeR).
2.3.3. De vraag of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een emissie-eis van 3 mg/Nm3 nodig en een emissie-eis van 5 mg/Nm3 niet toereikend is in het belang van de bescherming van het milieu, vereist nader onderzoek waarvoor de onderhavige procedure zich niet goed leent. Vooralsnog is de voorzitter er niet zonder meer van overtuigd dat slechts de waarde van 5 mg/Nm3 in redelijkheid kan worden gevergd. Het is aan de Afdeling om zich hierover naar aanleiding van de behandeling van de zaak in de bodemprocedure uit te spreken.
Zoals ter zitting naar voren is gebracht, is voor het behalen van een fluoride-emissie van 3 mg/Nm3 een hoger renderende en kostbaarder rookgasreiniger nodig dan voor het behalen van een emissie van 5 mg/Nm3, en is omzetting in een anders renderende rookgasreiniger achteraf niet zonder meer mogelijk. Voorts is, gelet op het verhandelde ter zitting, voor het aanschaffen en installeren van de benodigde rookgasreiniger ongeveer een jaar nodig.
Dit betekent dat [verzoekster], gezien de in voorschrift B.10 gestelde termijn gedurende welke het college de thans bestaande installatie nog als voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare techniek aanmerkt, reeds had moeten beginnen met het realiseren van de rookgasreiniger en investeringen zou moeten doen die mogelijk overbodig blijken. Na afweging van de betrokken belangen ziet de voorzitter daarom aanleiding voor het treffen van de na te melden voorlopige voorziening.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van het college van burgemeester en wethouders van Venlo van 22 januari 2008, kenmerk BLMIL/WM18784, wat voorschrift B.10 betreft, voor zover daarin is bepaald dat voorschrift B.4 [lees: B.7] tot 1 juli 2009 niet van toepassing is, voor zover in voorschrift B.7 is bepaald dat de halfuurgemiddelde concentratie van fluor en fluorverbindingen, berekend als HF, in de gereinigde rookgassen moet voldoen aan de emissie-eis 3 mg/Nm3;
II. treft de voorlopige voorziening dat voorschrift B.7, voor zover daarin is bepaald dat de halfuurgemiddelde concentratie van fluor en fluorverbindingen, berekend als HF, in de gereinigde rookgassen moet voldoen aan de emissie-eis 3 mg/Nm3, niet van toepassing is zolang geen uitspraak in de hoofdzaak is gedaan;
III. gelast dat de gemeente Venlo aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2008
271-539.