
Jurisprudentie
BG1842
Datum uitspraak2008-10-23
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806903/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806903/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 29 juli 2008, voor zover hier van belang, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college van gedeputeerde staten) aan het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen (hierna: het college van burgemeester en wethouders) een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van voorschrift 3.2.1 van de op 28 september 2007 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning voor een milieustraat aan de Van Andelstraat 6 te Steenbergen.
Uitspraak
200806903/1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen,
verzoeker,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2008, voor zover hier van belang, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college van gedeputeerde staten) aan het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen (hierna: het college van burgemeester en wethouders) een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van voorschrift 3.2.1 van de op 28 september 2007 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning voor een milieustraat aan de Van Andelstraat 6 te Steenbergen.
Tegen dit besluit heeft het college van burgemeester en wethouders bezwaar gemaakt. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2008, heeft het college van burgemeester en wethouders de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 oktober 2008, waar het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door M.S.A. van Leeuwen, werkzaam bij de gemeente, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door J.J.A.M. Bertens, G.W.M. van de Burgt-van Berlo, E.W.M. van de Laar-Geerts en A.W. Adriaansen, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting is door het college van burgemeester en wethouders verklaard dat het verzoek uitsluitend betrekking heeft op de wegens overtreding van voorschrift 3.2.1 van de vergunning van 28 september 2007 opgelegde last onder dwangsom. Het college van burgemeester en wethouders voert aan dat de aan de last verbonden begunstigingstermijn van drie maanden te kort is om de geconstateerde overtreding van voorschrift 3.2.1 ongedaan te maken. Ook is de opgelegde dwangsom van € 25.000,00 per constatering (meetsessie) dat sprake is van een overtreding, met een maximum van € 250.000,00, volgens het college van burgemeester en wethouders onredelijk hoog.
2.2. In voorschrift 3.2.1 van de vergunning van 28 september 2007 zijn grenswaarden gesteld voor het maximale geluidniveau ter plaatse van geluidgevoelige objecten in de omgeving van de inrichting. Niet in geschil is dat voorschrift 3.2.1 ten tijde van het bestreden besluit werd overtreden. Het college van gedeputeerde staten kon ter zake handhavend optreden.
2.3. In het bestreden besluit is het college van gedeputeerde staten ervan uitgegaan dat de activiteiten in de inrichting, al dan niet tijdelijk, gestaakt zullen moeten worden om de geconstateerde overtreding op korte termijn te kunnen beëindigen. De begunstigingstermijn van drie maanden is met het oog daarop vastgesteld. Ter zitting is gebleken dat het college van gedeputeerde staten aan het college van burgemeester en wethouders kenbaar heeft gemaakt dat getracht wordt naar aanleiding van het gemaakte bezwaar een mediationtraject in gang te zetten en dat in afwachting daarvan, conform het beleid van het college van gedeputeerde staten, wordt afgezien van het houden van een hoorzitting in bezwaar. De voorzitter leidt hieruit af dat het college van gedeputeerde staten een andere maatregel dan het staken van de activiteiten in de inrichting toch niet uitgesloten acht. Ter zitting is verder gebleken dat door het college van burgemeester en wethouders onderzoek is gedaan naar een alternatieve maatregel om te kunnen voldoen aan de in voorschrift 3.2.1 gestelde grenswaarden, te weten het in de inrichting aanbrengen van een half open overkapping. Aannemelijk is dat een termijn van drie maanden niet voldoende is voor het realiseren van deze maatregel. Naar het oordeel van de voorzitter dient in het kader van de bezwaarprocedure nader te worden bezien binnen welke termijn deze maatregel, indien deze passend zou worden geoordeeld, kan worden gerealiseerd en of, bij afweging van de betrokken belangen, de begunstigingstermijn dienovereenkomstig kan worden aangepast.
2.4. Wat de hoogte van de opgelegde dwangsom betreft, is de voorzitter van oordeel dat een bedrag per geconstateerde overtreding van € 25.000,00 niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. Dat in het bestreden besluit is vermeld dat niet meer dan twee meetsessies per week zullen worden gehouden, maakt dit niet anders. Aan deze vermelding, welke het handhavingsbeleid betreft, komt bij de beoordeling of de hoogte van de dwangsom op zichzelf redelijk is geen betekenis toe.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter, bij afweging van de belangen, aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 29 juli 2008, kenmerk 1435058, voor zover daarbij een last onder dwangsom is opgelegd wegens overtreding van voorschrift 3.2.1 van de vergunning van 28 september 2007, kenmerk 1333182, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan de gemeente Steenbergen het voor de behandeling van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2008
462.