Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1853

Datum uitspraak2008-10-24
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806875/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 29 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venray (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een legkippen- en nertsenhouderij, gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 1 augustus 2008 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200806875/2. Datum uitspraak: 24 oktober 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: [verzoeker] en anderen, allen wonend te [woonplaats], gemeente Venray, verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van Venray, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 29 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venray (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een legkippen- en nertsenhouderij, gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 1 augustus 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2008, beroep ingesteld. [verzoekers] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 18 september 2008. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 oktober 2008, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door ing. J. Schepen en ing. F. van Bergen, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde]. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Ter zitting hebben [verzoekers] het verzoek ingetrokken wat betreft het ontbreken van een milieueffectrapportage. 2.3. [verzoekers] voeren aan dat het college bij de beoordeling van de aanvraag ten onrechte is uitgegaan van de datum van aanvraag van 6 juli 2005. In dit verband voeren zij aan dat de aanvraag met de op 14 december 2007 ingediende wijziging zodanig is veranderd dat het een nieuwe aanvraag betreft. Daarom moet er volgens hen vanuit worden gegaan dat de aanvraag op 14 december 2007 is ingediend. 2.3.1. Op 6 juli 2005 is een aanvraag ingediend voor het houden van 68.136 legkippen en 23.590 nertsen. De op 14 december 2007 ingediende wijziging van de aanvraag houdt in dat het aantal nertsen waarvoor vergunning wordt gevraagd is verlaagd van 23.590 naar 5.990. Er wordt niet langer vergunning gevraagd voor een stal met 17.600 nertsen op het achterterrein. Naar het oordeel van de voorzitter gaat het niet om een zodanige wijziging dat niet meer gesproken kan worden van dezelfde aanvraag. Het college heeft daarom terecht geoordeeld dat de aanvraag op 6 juli 2005 is ingediend. 2.4. [verzoekers] voeren aan dat de legkippen- en nertsenhouderij waarvoor vergunning is verleend één inrichting vormt met de nertsenhouderij in de directe nabijheid van de inrichting waarvoor een vergunning is aangevraagd en naar aanleiding waarvan een ontwerpbeschikking is opgesteld tot verlening van een vergunning. 2.4.1. Ingevolge artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer, voor zover thans van belang, worden als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. De aanvraag om vergunning heeft uitsluitend betrekking op de legkippen- en nertsenhouderij. Door [bedrijf] is een vergunning aangevraagd voor een nertsenhouderij op het naastgelegen perceel. Op die aanvraag is nog niet beslist. Uit de aanvraag voor de onderhavige vergunning blijkt niet dat de inrichting zodanige technische, organisatorische en/of functionele bindingen zal hebben met de door [verzoekers] genoemde nertsenhouderij van [eigenaar van bedrijf] waarvoor een vergunning is aangevraagd, dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van twee afzonderlijke inrichtingen. Voor zover [verzoekers] aanvoeren dat in de toekomst zodanige technische, organisatorische en of functionele bindingen zullen ontstaan dat één inrichting ontstaat overweegt de voorzitter dat dit geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning. 2.5. [verzoekers] voeren aan dat verlening van de vergunning in strijd is met de Europese Richtlijn 96/61/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (hierna: de IPPC-Richtlijn). Zij voeren hiertoe aan dat ten onrechte geen beoordeling heeft plaatsgevonden van de cumulatie van stankhinder. In dit verband wijzen zij op de aanvraag om vergunning van [bedrijf] voor het houden van 17.950 nertsen op het perceel naast de onderhavige inrichting. 2.5.1. De voorzitter overweegt dat de vraag of het bestreden besluit in zoverre in strijd is met de IPPC-richtlijn nader onderzoek vergt, waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent. Vast staat dat de door [bedrijf] gevraagde vergunning voor een nertsenhouderij nog niet is verleend. Gelet hierop ziet de voorzitter bij afweging van de betrokken belangen in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.6. [verzoekers] voeren aan dat in de aanvraag onvoldoende is onderbouwd dat de ventilatie van de nertsenstal toereikend is, zodat evenmin vaststaat dat de ventilatoren aan de achterzijde de enige emissiepunten van de desbetreffende stal vormen. Gelet hierop staat niet vast dat aan de afstandsbepalingen van de Wet stankemissie wordt voldaan, aldus [verzoekers]. 2.6.1. Ter zitting heeft het college naar voren gebracht dat bij de beoordeling van de aanvraag met betrekking tot de maximale ventilatiebehoefte is aangesloten bij de kengetallen voor legkippen zoals vastgesteld door het Informatie en Kenniscentrum Veehouderij die worden uitgedrukt in kilogram lichaamsgewicht en dat met betrekking tot het gemiddelde lichaamsgewicht van de nertsen is uitgegaan van het moment waarop het maximale vergunde aantal nertsen zich in de inrichting bevindt en de nertsenpups het zwaarst wegen. Door [verzoekers] is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de ventilatiebehoefte van de nertsen groter is dan waarvan in de aanvraag wordt uitgegaan. Derhalve is evenmin aannemelijk geworden dat de capaciteit van het vergunde ventilatiesysteem ontoereikend is. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte van de ventilatoren aan de achterzijde van de nertsenstal als enige emissiepunten van die stal is uitgegaan. 2.7. [verzoekers] voeren aan dat het college in het kader van de aan te houden afstanden op grond van de Wet stankemissie ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de aftrek van 25 meter die toegepast kan worden voor emissiearme huisvesting met een ammoniakemissie van maximaal 0,25 kg per dierplaats per jaar. In dit verband voeren zij aan dat vergunning is verleend voor een systeem met zogenoemde klauterkooien die als problematiek hebben dat mest langs de goot valt. 2.7.1. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het vergunde systeem met dubbele kooilaag met mestopvangsysteem kan worden aangemerkt als Groen-Labelsysteem BB 94.02.013. In hetgeen [verzoekers] hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een van het Groen Labelsysteem BB 94.02.013 afwijkende mesthuishouding. Gelet hierop is het college terecht uitgegaan van een ammoniakemissie van maximaal 0,25 kg per dierplaats per jaar. 2.8. [verzoekers] voeren aan dat het college voor de beoordeling van de geluidbelasting vanwege het verkeer op het pad dat langs de inrichting loopt ten onrechte het rapport "Geluidhinder veroorzaakt door wegverkeer van en naar de inrichting: beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 februari 1996 (hierna: de circulaire) heeft gehanteerd. Volgens hen maakt het pad onderdeel uit van de inrichting en is geen sprake van wegverkeer van en naar de inrichting. 2.8.1. Blijkens de aanvraag maak het pad geen deel uit van de inrichting. Gelet hierop heeft het college voor de beoordeling van geluidhinder veroorzaakt door het verkeer van en naar de inrichting op dit pad aansluiting kunnen zoeken bij de circulaire. 2.9. [verzoekers] voeren aan dat de geluidbelasting vanwege de ventilatoren in de inrichting in het geluidrapport wordt onderschat. Volgens hen wordt ten onrechte uitgegaan van toerentallen van 80%, 60% en 40% in respectievelijk de dag-, avond en nachtperiode. 2.9.1. In het bij de aanvraag gevoegde akoestisch onderzoek van db/a consultants wordt ervan uitgegaan dat de toerentallen van de ventilatoren 80%, 60% en 40% zullen bedragen gedurende respectievelijk de dag-, avond en nachtperiode. De voorzitter ziet geen aanleiding om aan deze uitgangspunten te twijfelen. 2.10. [verzoekers] voeren aan dat het college ten onrechte geen geluidvoorschriften heeft opgenomen voor de afwijkingen van de reguliere bedrijfssituatie. Volgens hen zijn daardoor de in de voorschriften opgenomen grenswaarden voor de representatieve bedrijfssituatie niet handhaafbaar. Voorts voeren zij aan dat een voorschrift als bedoeld in artikel 8.12, vierde lid, van de Wet milieubeheer om te bepalen of aan de geluidvoorschriften wordt voldaan, ontbreekt. 2.10.1. Het niet stellen van geluidvoorschriften voor afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie brengt met zich mee dat de inrichting moet voldoen aan de in de geluidvoorschriften gestelde grenswaarden. In hetgeen [verzoekers] aanvoeren ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat niet aan de gestelde grenswaarden kan worden voldaan. In de stelling van [verzoekers] dat een controlevoorschrift als bedoeld in artikel 8.12, vierde lid, van de Wet milieubeheer ontbreekt ziet de voorzitter, nu niet is gebleken dat niet aan de gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan, geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. 2.11. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Taal voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2008 325-578.