Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1860

Datum uitspraak2008-10-29
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800686/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 15 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Opmeer (hierna: het college) geweigerd [appellant] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een schuur voor het aannemersbedrijf op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200800686/1. Datum uitspraak: 29 oktober 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats] tegen de uitspraak in zaak nr. 07/292 van de rechtbank Alkmaar van 12 december 2007 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Opmeer. 1. Procesverloop Bij besluit van 15 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Opmeer (hierna: het college) geweigerd [appellant] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een schuur voor het aannemersbedrijf op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 12 december 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 december 2007, verzonden op 20 december 2007, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door M.G.M. Burger, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Abbekerk wijziging Uitbreidingsplan in hoofdzaak" geldt op het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden". Ingevolge die bestemming mogen op het perceel uitsluitend agrarische bedrijfsgebouwen alsmede gebouwen ten behoeve van de polderbemaling met zo nodig een dienstwoning worden gebouwd. De bouwaanvraag ziet op de bouw van een schuur voor de opslag van materiaal, materieel en gereedschap ten behoeve van het aannemersbedrijf dat op het perceel is gevestigd. Het bouwplan is derhalve in strijd met het bestemmingsplan. De bouwvergunning kan ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet dan ook slechts worden verleend nadat vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is verleend. 2.2. Anders dan [appellant] betoogt, is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat niet kan worden aangenomen dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om vrijstelling te weigeren. Daarbij heeft de rechtbank terecht betekenis gehecht aan het standpunt van het college dat het, ook om precedentwerking te voorkomen, de hand wenst te houden aan de uitgangspunten van het bestemmingsplan. Gezien het provinciaal en gemeentelijk beleid wordt ter plaatse slechts bebouwing voor agrarische bedrijfsvoering, onder voorwaarden, toegestaan. Voorts heeft het college zich voor de weigering om vrijstelling te verlenen kunnen baseren op het toekomstige bestemmingsplan "Aartswoud, De Weere en De Gouwe", dat evenmin de bouw van een schuur voor een aannemersbedrijf op het perceel mogelijk maakt. Hetgeen [appellant] verder in dit verband heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunt voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. 2.3. Het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen. Het college heeft geen bouwvergunning verleend voor de bouw van een schuur ten behoeve van een aannemersbedrijf op de percelen waarnaar [appellant] heeft verwezen, zodat er geen grond is voor het oordeel dat het college gelijke gevallen niet gelijk heeft behandeld. De rechtbank is ook tot dat oordeel gekomen. 2.4. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college de gevraagde bouwvergunning terecht, overeenkomstig artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, heeft geweigerd. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat. w.g. Mouton w.g. Boot lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2008 202.