Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1865

Datum uitspraak2008-10-29
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801220/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Helmond (hierna: het college) [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor de bouw van een berging/hobbyruimte (hierna: berging) op het perceel [locatie] te Helmond (hierna: het perceel).


Uitspraak

200801220/1. Datum uitspraak: 29 oktober 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te Helmond, tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/4193 en 07/4195 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 januari 2008 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Helmond. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Helmond (hierna: het college) [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor de bouw van een berging/hobbyruimte (hierna: berging) op het perceel [locatie] te Helmond (hierna: het perceel). Bij besluit van 2 november 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 januari 2008, verzonden op 17 januari 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) in de bodemzaak het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2008, hoger beroep ingesteld. [vergunninghouder] heeft een reactie ingediend. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 24 september 2008 heeft [appellant] nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. B. Oudenaarden, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus en mr. B. Kruse, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] als belanghebbende gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Vennen '80" is het perceel aangewezen als "Erf II". Ingevolge artikel 15, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de als "Erf II" aangewezen gronden bestemd voor tuin en erf met bijgebouwen, waarop uitsluitend gebouwd mogen worden bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die passen bij het erf, alsmede bij het hoofdgebouw behorende bijgebouwen en praktijkruimten ten behoeve van een aan huis gebonden beroep, met dien verstande dat de goot-, boei- of nokhoogte van een bijgebouw ter plaatse van de erfafscheiding indien deze niet grenst aan wegen, paden of openbaar groen niet meer mag bedragen dan 2,50 meter. 2.2. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat uit artikel 15, aanhef en onder b, van de planvoorschriften volgt dat indien, zoals is in dit geval, een berging tot op de erfafscheiding wordt geplaatst de nokhoogte niet meer dan 2,50 meter mag bedragen. Nu de nokhoogte van de berging blijkens de bij de bouwvergunning behorende tekening 5,20 meter bedraagt, is de berging volgens [appellant] in strijd met het bestemmingsplan, zodat naar zijn mening een vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening had dienen te worden gevolgd. 2.3. Dit betoog faalt. De voorzieningenrechter is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het college artikel 15, aanhef en onder b, niet onjuist heeft uitgelegd. Uit dit artikel volgt dat voor de nok van de berging, geen maximale hoogte geldt, nu de nok niet ter plaatse van de erfafscheiding, maar op enkele meters afstand van de erfafscheiding is gelegen. Ter plaatse van de erfafscheiding bevindt zich de goot van de berging, die blijkens de bij de bouwvergunning behorende tekening de hoogte van 2,50 meter niet overschrijdt. Het bouwplan voldoet derhalve aan artikel 15, aanhef en onder b, van de planvoorschriften. Van enige strijd met andere planvoorschriften is niet gebleken. 2.4. [appellant] betoogt verder dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. 2.5. Dit betoog leidt niet tot het door [appellant] beoogde doel. De deugdelijkheid van het welstandsadvies was geen onderwerp van geschil in beroep. In het beroepschrift is de welstand niet aan de orde gesteld. Evenmin is gebleken dat zulks ter zitting van de voorzieningenrechter is gebeurd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom de deugdelijkheid van het welstandsadvies niet reeds bij de voorzieningenrechter had kunnen worden aangevoerd en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen, gelet op de functie van het hoger beroep, had behoren te doen, dient deze beroepsgrond buiten beschouwing te blijven. 2.6. Hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd biedt geen aanleiding voor een ander oordeel dan dat van de voorzieningenrechter. 2.7. Gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Woningwet, heeft het college de door [vergunninghouder] gevraagde vergunning dan ook terecht verleend. De voorzieningenrechter is ook tot dat oordeel gekomen. 2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat. w.g. Mouton w.g. Boot lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2008 202.