
Jurisprudentie
BG1870
Datum uitspraak2008-10-29
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801232/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801232/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 23 augustus 2007, verzonden op 4 september 2007, heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, (oud) van de Wet milieubeheer gegeven met betrekking tot een verandering van de inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DuPont de Nemours (Nederland) B.V. (hierna: vergunninghoudster) aan de Baanhoekweg 22 te Dordrecht.
Uitspraak
200801232/1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Werkgroep Derde Merwedehaven, gevestigd te Sliedrecht,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2007, verzonden op 4 september 2007, heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, (oud) van de Wet milieubeheer gegeven met betrekking tot een verandering van de inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DuPont de Nemours (Nederland) B.V. (hierna: vergunninghoudster) aan de Baanhoekweg 22 te Dordrecht.
Bij besluit van 9 januari 2008, verzonden op 17 januari 2008, heeft het college het door de stichting Stichting Werkgroep Derde Merwedehaven (hierna: de stichting) hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 februari 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2008, waar de stichting, vertegenwoordigd door L. van Andel, B.L.F. van Houwelingen en A. de Ruiter, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. Ypenburg, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. N.J.M. de Munnik, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het college heeft aan de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding niet is gebleken.
2.2. De stichting betoogt dat het college het besluit inzake de verklaring ten onrechte niet aan haar heeft toegezonden. Zij stelt daartoe dat zij belanghebbende was bij het besluit van 23 augustus 2007, aangezien zij in 2006 en 2007 herhaaldelijk in overleg is getreden met het college over aanpassing van de milieuvergunning.
2.2.1. In artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 3:43, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, wordt tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
2.2.2. Bij het primaire besluit heeft het college, naar aanleiding van een door vergunninghoudster gedane melding, aan vergunninghoudster een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, (oud) van de Wet milieubeheer gegeven. Dit besluit is uitsluitend gericht aan vergunninghoudster, zodat het door middel van toezending aan vergunninghoudster op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Voorts behoefde het besluit niet overeenkomstig artikel 3:43, eerste lid, van de Awb aan de stichting te worden medegedeeld, aangezien zij niet behoort tot degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Deze beroepsgrond faalt.
2.3. De stichting betoogt voorts dat zij haar bezwaarschrift, dat zij heeft verzonden op 17 oktober 2007, tijdig heeft ingediend, nu in de bekendmaking was aangegeven dat de verklaring en de overige relevante stukken ter inzage lagen vanaf 10 september 2007 en daarin geen einddatum van de bezwaartermijn was vermeld, zodat zij er van mocht uitgaan dat 22 oktober 2007 de laatste dag was van de termijn.
2.3.1. In artikel 6:7 van de Awb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt.
In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 8.19, vijfde lid, (oud) van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, geeft het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk twee weken na de bekendmaking van de verklaring openbaar kennis daarvan.
Ingevolge artikel 6.1, aanhef en onder b, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geeft het bevoegd gezag kennis van de verklaring, in ieder geval door kennisgeving daarvan in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis-bladen op zodanige wijze dat het daarmee beoogde doel zo goed mogelijk wordt bereikt.
2.3.2. Nu het primaire besluit op 4 september 2007 op de voorgeschreven wijze door toezending aan vergunninghoudster is bekendgemaakt, is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aangevangen op 5 september 2007 en geëindigd op 16 oktober 2007. Het college heeft derhalve terecht gesteld dat het bezwaarschrift (een dag) te laat is ingediend.
2.3.3. Bij de openbare kennisgeving van het primaire besluit - door het college aangeduid als "Bekendmaking verklaring inzake melding Wet milieubeheer" - op 10 september 2007 is vermeld dat de verklaring en de overige relevante stukken ter inzage lagen van 10 september 2007 tot en met 22 oktober 2007. Voorts is vermeld dat binnen zes weken na de dag van verzending of uitreiking van het besluit een bezwaarschrift kan worden ingediend. Verder is vermeld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is gekoppeld aan de datum van verzending of uitreiking van het besluit aan de aanvrager, die mogelijk niet samenvalt met de termijn van terinzagelegging. Tevens wordt vermeld dat op het daargenoemde telefoonnummer informatie kan worden ingewonnen over de exacte verzenddatum van het besluit.
2.3.4. In de openbare kennisgeving is niet vermeld op welke datum de bezwaartermijn aanvangt en afloopt. Tevens kan uit de bewoordingen van de kennisgeving niet worden afgeleid dat verzending van het besluit inzake de verklaring reeds op een eerdere datum had plaatsgevonden. Nu voorts de openbare kennisgeving in afwijking van artikel 8.19, vijfde lid, (oud) van de Wet milieubeheer is aangeduid als bekendmaking, kon hierdoor de misvatting ontstaan dat de bekendmaking en de terinzagelegging van het besluit in dit geval op dezelfde datum hebben plaatsgevonden. Het bezwaarschrift is ingediend binnen de bezwaartermijn die in dat geval zou hebben gegolden. Onder deze omstandigheden heeft het college de termijnoverschrijding ten onrechte niet op grond van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar geacht.
De beroepsgrond slaagt.
2.4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 9 januari 2008 komt voor vernietiging in aanmerking. Hetgeen de Stichting overigens heeft aangevoerd, behoeft gelet hierop geen bespreking.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 9 januari 2008, kenmerk PZH-2007-715672;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij de Stichting Werkgroep Derde Merwedehaven in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 341,38 (zegge: driehonderdeenenveertig euro en achtendertig cent), waarvan € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Zuid-Holland aan de Stichting Werkgroep Derde Merwedehaven onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan de Stichting Werkgroep Derde Merwedehaven het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2008
271-579.