Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1899

Datum uitspraak2008-09-04
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/740406-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontneming / handel in cocaine / geen reden tot matiging De meervoudige strafkamer van de rechtbank Haarlem legt aan veroordeelde de verplichting op om ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag aan de Staat te betalen. Er is sprake geweest van handel in cocaine gedurende de periode van 1 december 2006 tot en met 13 mei 2008. De rechtbank gaat uit van een periode van 65 weken, waarbij 10,5 gram per week is verkocht. De totaal met het handelen in cocaine behaalde winst moet in twee gelijke delen worden verdeeld, aangezien veroordeelde en zijn medeveroordeelde een gelijk aandeel in de handel in cocaine hebben gehad. Geen reden om het bedrag te matigen.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Strafrecht Meervoudige Kamer Tegenspraak Parketnummer: 15/740406-08 Uitspraakdatum: 4 september 2008 beslissing (ex artikel 36e Sr) 1. Vordering Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 16 juli 2008 ten aanzien van het feit in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht van € 6.825,-- in de zaak tegen: [veroordeelde], geboren op [geboortedatum] te Haarlem, wonende te [adres], thans gedetineerd in PI Midden Holland, HvB Haarlem. De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier. Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting van 21 augustus 2008. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering tot ontneming aangepast tot een bedrag van € 3.412,50. 2. Overwegingen Bij vonnis van deze rechtbank van heden, 4 september 2008, is voornoemde [verdachte] veroordeeld ter zake van, voor zover van belang: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. De raadsman van veroordeelde heeft ter terechtzitting het volgende aangevoerd. Er moet worden uitgegaan van een periode van 36 weken waarin veroordeelden hebben gehandeld in cocaïne. Zij verhandelden 10,5 gram per week, hetgeen neerkomt op een verhandelde hoeveelheid van in totaal 378 gram. De inkoopprijs was € 30,-- per gram, zodat de totale inkoopprijs € 11.340,-- is geweest. De verkoopprijs was € 40,-- per gram, zodat de totale verkoopprijs € 15.120,-- is geweest. De totale winst van veroordeelden is daarmee € 3.780,-- geweest, zodat per veroordeelde niet meer dan € 1890,-- als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat het ontnemingsbedrag – gelet op de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde – dient te worden gematigd. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onder voormeld parketnummer aangelegd straf- en ontnemingsdossier alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting in zowel de strafzaak als de ontnemingszaak, aannemelijk is geworden dat de veroordeelde door middel van het feit waarvoor hij bij voornoemd vonnis is veroordeeld wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank ontleent de schatting aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen: • het in wettelijke vorm opgemaakt aanvullend proces-verbaal betreffende de ontneming d.d. 3 augustus 2008; • het vonnis van deze rechtbank van 4 september 2008, waarin [veroordeelde], voornoemd, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarvan een deel voorwaardelijk, wegens het medeplegen van opzettelijk handelen in cocaïne, meermalen gepleegd. In het vonnis van deze rechtbank van 4 september 2008, komt de rechtbank - anders dan door de raadsman is betoogd – tot het oordeel dat sprake is geweest van handel in cocaïne gedurende de periode van 1 december 2006 tot en met 13 mei 2008. Daarmee gaat voormeld betoog van de raadsman van verdachte dat bij het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden uitgegaan van een periode van 36 weken handelen in cocaïne niet op. Alles overwegende schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 3.412,50,--. De rechtbank gaat daarbij uit van een periode van 65 weken waarin door veroordeelden in cocaïne is gehandeld, waarbij 10,5 gram per week werd verkocht. In totaal is er door veroordeelden derhalve 682,5 gram cocaïne verkocht. De inkoopkosten van de cocaïne bedroegen € 30,-- per gram, zodat de totale inkoopprijs € 20,475,-- is geweest. De verkoopprijs van de cocaïne bedroeg € 40,-- per gram, zodat de totale verkoopprijs € 27.300,-- is geweest. Derhalve is de totale winst die veroordeelden tezamen met het handelen in cocaïne hebben behaald € 6825,-- (€ 27.300,-- minus € 20.475,--) geweest. Dit bedrag moet in twee gelijke delen worden verdeeld aangezien veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde] een gelijk aandeel in de handel in cocaïne hebben gehad. Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die naar het oordeel van de rechtbank aanleiding geven voormeld bedrag te matigen. De rechtbank zal op grond van het vorenoverwogene en gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat veroordeelde ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van eerder vermeld feit het hierna te noemen bedrag aan de staat dient te betalen. 3. Beslissing De rechtbank legt aan de veroordeelde de verplichting op om ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.412,50. 4. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Deze beslissing is gegeven door: mr. R. van der Heijden, voorzitter, mrs. E.C.M. van Mierlo en. D.H. Steenmetser-Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 september 2008.