Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1909

Datum uitspraak2008-10-15
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/11736
Statusgepubliceerd


Indicatie

Richtlijn 2003/109/EG (langdurig ingezeten) artt. artikel 4, eerste lid, en artikel 3, tweede lid, onder e / Vw 2000 artt. 21 en 21a / Vijfjarentermijn / Formeel beperkt verblijfsrecht / Art. 4:84 Awb
De rechtbank is van oordeel dat waar het gaat om de in artikel 4, eerste lid, van de richtlijn vermelde voorwaarde van vijf jaar ononderbroken legaal verblijf onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de desbetreffende aanvraag, alsmede wat betreft de in artikel 3, tweede lid, onder e, van de richtlijn opgenomen zinsnede “in gevallen waarin de verblijfsvergunning formeel beperkt is”, gelet op het aangehaalde uit de MvT, in het licht van de richtlijn, op een juiste wijze is geïmplementeerd in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a respectievelijk onder b, van de Vw 2000. Het vorenstaande leidt de rechtbank tevens tot de conclusie dat eiseres weliswaar direct voorafgaande aan de onderhavige aanvraag gedurende vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, maar dat zij in de periode van 15 juni 2001 tot 7 augustus 2001 slechts een formeel beperkt verblijfsrecht heeft gehad als bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, aangezien zij in die periode slechts verblijf had in afwachting van een beslissing op haar asielaanvraag. Aldus was verweerder bevoegd om de aanvraag van eiseres om verlening van de status van langdurig ingezetene af te wijzen. Voor zover eiseres heeft beoogd te betogen dat verweerder met toepassing van artikel 4:84 van de Awb had dienen af te wijken van het ter zake neergelegde in de paragrafen B1/7.1.1 en B1/7.1.2 van de Vc 2000, betrekking hebbend op de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 vermelde voorwaarde van “vijf jaren rechtmatig verblijf onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag” respectievelijk het begrip “formeel beperkt verblijfsrecht”, kan eiseres hierin niet worden gevolgd. De genoemde voorwaarde respectievelijk het genoemde begrip zijn opgenomen in artikel 21 van de Vw 2000, zijnde een algemeen verbindend voorschrift. Daarbij zijn de betreffende bepalingen zodanig geformuleerd dat aan verweerder ter zake geen beleidsvrijheid toekomt. Het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb mist derhalve toepassing. Voor het overige kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verweerder bij afweging van de in aanmerking komende belangen niet in redelijkheid tot de onderhavige afwijzing heeft kunnen komen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de omstandigheid dat de status van langdurig ingezetene tevens het recht van verblijf in andere lidstaten meebrengt, zodat niet voor de hand ligt om ondanks de aanwezigheid van een afwijzingsgrond niet van de bevoegdheid tot afwijzing gebruik te maken. In dat verband is voorts van belang dat ter uitvoering van artikel 13 van de richtlijn in artikel 21a van de Vw 2000 de mogelijkheid is opgenomen om onder gunstiger voorwaarden een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd te verlenen.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 08/11736 Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2008 inzake [eiseres], geboren op [1962], nationaliteit Syrische, verblijvende te Weesp, eiseres, gemachtigde mr. R.P. Duijn, tegen de staatssecretaris van Justitie, te Den Haag, verweerder, gemachtigde mr. H. Verbaten. Procesverloop In deze uitspraak wordt waar nodig onder verweerder tevens verstaan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie dan wel de minister van Justitie. Bij besluit van 18 september 2007, heeft verweerder de aanvraag van eiseres, tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd afgewezen. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt. Eiseres is op 24 januari 2008 gehoord door een ambtelijke commissie. Bij besluit van 10 maart 2008 heeft verweerder voornoemd bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft op 3 april 2008 tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld. De zaak is behandeld op de zitting van 9 september 2008, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Overwegingen 1. Aan de orde is de vraag of de weigering om eiseres een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd te verlenen, in rechte stand kan houden. 2. De rechtbank gaat bij de beantwoording van die vraag uit van het navolgende. Eiseres is op 23 oktober 2001 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “tijdsverloop in asielprocedure”, geldig van 7 augustus 2001 tot 7 augustus 2006, laatstelijk verlengd tot 7 augustus 2011. Op 15 juni 2006 heeft eiseres de onderhavige aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd ingediend. 3. De rechtbank stelt vast dat het onderhavige geschil zich beperkt tot de vraag of eiseres in aanmerking komt voor de zogenoemde status van “langdurig ingezetene” als bedoeld in artikel 21 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). 4. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd onder vermelding van voormelde status, omdat eiseres in de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de (Vw 2000) bedoelde periode van vijf jaren, te weten van 15 juni 2001 tot 15 juni 2006, gedurende een zekere tijd, te weten van 15 juni 2001 tot 7 augustus 2001, een formeel beperkt verblijfsrecht heeft gehad zoals bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Daarnaast voldoet eiseres niet aan het zogenoemde ‘middelenvereiste’. 5. Eiseres is het niet eens met verweerder en heeft ter onderbouwing van haar standpunt het volgende aangevoerd. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 27 oktober 2006 (nr. 200603757/1) wijst eiseres erop dat uit artikel 21, eerste lid, van de Vw 2000, niet volgt dat verweerder geen verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd kan verlenen, indien direct voorafgaand aan de aanvraag geen sprake is geweest van vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf. Ter zake van de uitoefening van de bij artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 aan hem verleende bevoegdheid voert verweerder beleid dat is neergelegd in paragraaf B1/7.1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Volgens dat beleid wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8 van de Vw 2000. Van het aldus gevoerde beleid kan ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden afgeweken onder bijzondere omstandigheden, aldus eiseres. Eiseres heeft op 15 juni 2006 een aanvraag ingediend, 53 dagen, voordat aan de termijn van vijf jaren werd voldaan. De afdeling burgerzaken van de gemeente waar eiseres ingeschreven staat, heeft haar niet aangeraden om 53 dagen te wachten zodat zij wel aan de vereiste verblijfstermijn zou voldoen. Eiseres is hierdoor ernstig benadeeld. De voornoemde afdeling burgerzaken heeft een centrale functie in het informatieproces voorafgaande aan de aanvraag. Dat eiseres de aanvraag vroegtijdig heeft ingediend is haar niet toe te rekenen. Verweerder heeft zich in het besluit van 10 maart 2008 ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door de eiseres gestelde omstandigheden niet bijzonder zijn ingevolge artikel 4:84 van de Awb. Eiseres beroept zich (analoog) op artikel 26, derde lid, van de Vw 2000. Eiseres is voorts, onder verwijzing naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 22 februari 2008 (AWB 07/31192, LJN: BC6358) inzake langdurig ingezetene van mening dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag van eiseres het bepaalde in artikel 3.75, eerste en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) buiten toepassing had dienen te laten. 6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres direct voorafgaande aan de onderhavige aanvraag gedurende vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf hier te lande heeft gehad. In dit verband wijst de rechtbank erop dat eiseres in de periode van 15 juni 2001 tot 7 augustus 2001 in afwachting was van een beslissing op haar asielaanvraag en van 7 augustus 2001 tot 15 juni 2006 in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier wegens tijdsverloop in de asielprocedure. Tussen partijen is niet in geschil dat beide genoemde perioden moeten worden aangemerkt als rechtmatig verblijf in de zin van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. 7. Het onderhavige geschil spits zich toe op de vraag of de voornoemde periode van 15 juni 2001 tot 7 augustus 2001 van rechtmatig verblijf dient te worden aangemerkt als een periode waarin eiseres een formeel beperkt verblijfsrecht heeft gehad in de zin van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. 8. De rechtbank overweegt als volgt. 9. Ter uitvoering van artikel 8, tweede lid, van de richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU 2004, L16) (hierna: de richtlijn) is in artikel 21, eerste lid, van de Vw 2000 opgenomen dat de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 slechts kan worden afgewezen - voor zover hier van belang - indien de vreemdeling: a. niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8; b. in de periode, bedoeld onder a, verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft gehad, dan wel een formeel beperkt verblijfsrecht of een verblijfsrecht als werknemer van een dienstverlener in het kader van grensoverschrijdende diensten of als verlener van grensoverschrijdende diensten heeft gehad. 10. Ingevolge het derde lid van artikel 21 van de Vw 2000 wordt op het document, bedoeld in artikel 9, de aantekening 'EG-langdurig ingezetene' geplaatst, tenzij de vergunning is verleend met toepassing van artikel 21a van de Vw 2000. 11. De rechtbank stelt vast dat het bepaalde in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 een weerslag is van de hieronder genoemde bepalingen van de voornoemde richtlijn. 12. Artikel 4 van de richtlijn – voor zover hier van belang - luidt: “1. De lidstaten kennen de status van langdurig ingezetene toe aan onderdanen van derde landen die legaal en ononderbroken sedert vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het desbetreffende verzoek op hun grondgebied verblijven. 2. Perioden van verblijf voor de in artikel 3, lid 2, onder e en f, vermelde redenen worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de duur van het in lid 1 bedoelde verblijf. (…)” 13. Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de richtlijn luidt: “2. Deze richtlijn is niet van toepassing op onderdanen van derde landen die: (…) e. in een lidstaat verblijven uitsluitend om redenen van tijdelijke aard, als au pair of als seizoenarbeider, of als gedetacheerd werknemer van een dienstverlener in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening, of als verlener van grensoverschrijdende diensten, of in gevallen waarin hun verblijfsvergunning formeel beperkt is;” 14. Daarnaast is in artikel 13 van de richtlijn bepaald: “De lidstaten mogen permanente verblijfstitels of verblijfstitels van onbeperkte duur afgeven onder gunstiger voorwaarden dan die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld. Deze verblijfstitels geven geen toegang tot het recht van verblijf in de andere lidstaten zoals bepaald in hoofdstuk III van deze richtlijn.” 15. In de Memorie van Toelichting (MvT) bij artikel 21 van de Vw 2000, ter implementatie van voornoemde richtlijn, is ten aanzien van de termijn van vijf jaren, genoemd in artikel 4, eerste lid, van de richtlijn vermeld dat de status van langdurig ingezetene moet worden verleend aan onderdanen van derde landen die sedert vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de aanvraag legaal en ononderbroken in Nederland verblijven. Deze voorwaarde van vijf jaar legaal verblijf lijdt geen uitzondering. Bij kortere verblijfsduur kan een permanente verblijfsvergunning uitsluitend worden verleend met toepassing van artikel 13 van de richtlijn (TK, 2005-2006, 30 567, nr. 3, p. 17). 16. Voorts is in de voornoemde MvT – voor zover hier van belang - vermeld dat de zinsnede in artikel 3, tweede lid, onder e, van de richtlijn “in gevallen waarin de verblijfsvergunning formeel beperkt is” in de richtlijn en in de preambule niet nader is omschreven, maar concretisering behoeft. Deze zinsnede kan behoudens andere uitleg van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen redelijkerwijs worden uitgelegd als “in geval van rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning, van de beslissing op bezwaar of beroep, alsmede indien tegen de uitzetting beletselen bestaan, dan wel gedurende de periode waarin de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld om aangifte te doen van een strafbaar feit inzake mensenhandel” (TK 2005-2006, 30 567, nr. 3, p. 18). 17. De rechtbank is van oordeel dat waar het gaat om de in artikel 4, eerste lid, van de richtlijn vermelde voorwaarde van vijf jaar ononderbroken legaal verblijf onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de desbetreffende aanvraag, alsmede wat betreft de in artikel 3, tweede lid, onder e, van de richtlijn opgenomen zinsnede “in gevallen waarin de verblijfsvergunning formeel beperkt is”, gelet op het hiervoor aangehaalde uit de MvT, in het licht van de richtlijn, op een juiste wijze is geïmplementeerd in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a respectievelijk onder b, van de Vw 2000. 18. Het vorenstaande leidt de rechtbank tevens tot de conclusie dat eiseres weliswaar direct voorafgaande aan de onderhavige aanvraag gedurende vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, maar dat zij in de periode van 15 juni 2001 tot 7 augustus 2001 slechts een formeel beperkt verblijfsrecht heeft gehad als bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, aangezien zij in die periode slechts verblijf had in afwachting van een beslissing op haar asielaanvraag. Aldus was verweerder bevoegd om de aanvraag van eiseres om verlening van de status van langdurig ingezetene, op grond van laatstgenoemde bepaling, af te wijzen. 19. Ten aanzien van de grief van eiseres met betrekking tot artikel 4:84 van de Awb overweegt de rechtbank het volgende. 20. Voor zover eiseres heeft beoogd te betogen dat verweerder met toepassing van artikel 4:84 van de Awb had dienen af te wijken van het ter zake neergelegde in de paragrafen B1/7.1.1 en B1/7.1.2 van de Vc 2000, betrekking hebbend op de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 vermelde voorwaarde van “vijf jaren rechtmatig verblijf onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag” respectievelijk het begrip “formeel beperkt verblijfsrecht”, kan eiseres hierin niet worden gevolgd. De genoemde voorwaarde respectievelijk het genoemde begrip zijn opgenomen in artikel 21 van de Vw 2000, zijnde een algemeen verbindend voorschrift. Daarbij zijn de betreffende bepalingen zodanig geformuleerd dat aan verweerder ter zake geen beleidsvrijheid toekomt. Het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb mist derhalve toepassing. 21. Voor het overige kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verweerder bij afweging van de in aanmerking komende belangen niet in redelijkheid tot de onderhavige afwijzing heeft kunnen komen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de omstandigheid dat de status van langdurig ingezetene tevens het recht van verblijf in andere lidstaten meebrengt, zodat niet voor de hand ligt om ondanks de aanwezigheid van een afwijzingsgrond niet van de bevoegdheid tot afwijzing gebruik te maken. In dat verband is voorts van belang dat ter uitvoering van artikel 13 van de richtlijn in artikel 21a van de Vw 2000 de mogelijkheid is opgenomen om onder gunstiger voorwaarden een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd te verlenen. 22. Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank er nog op dat de door eiseres aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 27 oktober 2006 op artikel 21 van de Vw 2000 ziet zoals dat luidde vóór de implementatie van de richtlijn en derhalve geen betrekking heeft op de status van langdurig ingezetene. 23. Hetgeen eiseres overigens nog in beroep heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. 24. Nu verweerder reeds op grond van het vorenstaande aan eiseres de status van langdurig ingezetene kon weigeren, behoeft het door verweerder tegengeworpen middelenvereiste geen bespreking meer. 25. Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder op goede gronden aan eiseres een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier heeft geweigerd. 26. Het beroep is derhalve ongegrond. 27. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding. 28. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. A.B.M. Hent als rechter in tegenwoordigheid van mr. D.S. Arjun Sharma als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2008.