Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1949

Datum uitspraak2008-10-23
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.600541-08 en 07.602386 (gev. ttz.)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Openlijk geweld; wezenlijke bijdrage


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummers : 07.600541-08 en 07.602386-08 (gev. ttz.) Uitspraak : 23 oktober 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende, althans verblijvende te [adres] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.W. Bouwman, advocaat te Amsterdam. De officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, heeft ter terechtzitting gevorderd: - de veroordeling van verdachte ter zake het bij dagvaarding met parketnummer 07.600541-08 primair ten laste gelegde en het bij dagvaarding met parketnummer 07.602386-08 onder 1. primair, 2. primair, 3. primair, 4. en 5. ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [persoon X] tot een bedrag van € 1.000,--, alsmede oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van dit slachtoffer tot voornoemd bedrag. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgen de tenlasteleggingen met de parketnummers 07.600541-08 en 07.602386-08) De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 07.600541-08 en 07.602386-08 ten laste gelegde feiten respectievelijk als feit 1. en de feiten 2. tot en met 6. De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke taal- en/of schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad. BEWIJS De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het onder 1. ten laste gelegde om reden dat geen overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte enige bijdrage heeft geleverd aan het uitgeoefende geweld. De rechtbank verwerpt voornoemd verweer. Uit de door verdachte op 28 maart 2008 en 30 maart 2008 ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen blijkt dat verdachte niet slechts aanwezig is geweest bij het incident waarbij het slachtoffer, agent [persoon X], in elkaar werd geslagen, doch dat hij daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd door voornoemde agent, die een andere jongen had vastgepakt, bij het bovenlichaam te pakken en van die jongen af te trekken, ten gevolge waarvan deze agent over de motorkap van een auto is gevallen. Daargelaten of verdachte heeft deelgenomen aan het slaan van voornoemde agent – hetgeen door verdachte wordt ontkend – acht de rechtbank op grond van voornoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde openlijk geweld. De rechtbank verwerpt tevens het verweer dat verdachte zich niet schuldig zou hebben gemaakt aan de onder 5. ten laste gelegde wederspannigheid. Verdachte heeft bij het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat hij zich weliswaar heeft verzet, doch dat hij niet wist dat hij dit verzet heeft gepleegd tegen een agent. De rechtbank acht laatstgenoemde verklaring van verdachte ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt daartoe enerzijds dat verdachte heeft verklaard dat hij voorafgaand aan het plegen van dit feit een halve fles whisky had gedronken, had geblowd en dat hij niet goed meer weet wat er precies is gebeurd, terwijl anderzijds uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de betreffende agent in uniform was gekleed en voorts nadrukkelijk aan verdachte heeft meegedeeld dat hij van de politie was en dat verdachte was aangehouden. De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1. primair, 2. primair, 3. primair, 4. primair, 5. en 6. ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgen de tenlasteleggingen met de parketnummers 07.600541-08 en 07.602386-08) Van het onder 1. primair, 2. primair, 3. primair, 4. primair, 5. en 6. meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Feit 1. primair: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Feiten 2. primair en 3. primair, telkens: Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, strafbaar gesteld bij artikel 311, juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 4. primair: Poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, strafbaar gesteld bij artikel 311, junctis de artikelen 310 en 45 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 5.: Wederspannigheid, strafbaar gesteld bij artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 6.: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie. De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is. De rechtbank overweegt daartoe dat de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde miskend zouden worden indien in deze zaak zou worden volstaan met oplegging van een werkstraf, mogelijk in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de raadsvrouw van verdachte is betoogd. Dit klemt temeer nu aan de mededaders reeds ter zake het onder 1. ten laste gelegde en bewezen verklaarde een werkstraf van maximale duur is opgelegd. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 11 september 2008; - een brief d.d. 20 mei 2008 van P.M. Visser, reclasseringswerker van Tactus verslavingszorg. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36f, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij Voor aanvang van de terechtzitting heeft [persoon X] – daartoe vertegenwoordigd door [persoon Y] – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 1.000,--. Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [persoon X] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1. primair bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.000,--, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 1.000,-- ten behoeve van het slachtoffer [persoon X]. BESLISSING Het onder 1. primair, 2. primair, 3. primair, 4. primair, 5. en 6. ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1. primair, 2. primair, 3. primair, 4. primair, 5. en 6. meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 4 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 240 uren. De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [persoon X], domicilie kiezende te Lelystad, van een bedrag van € 1.000,-- (zegge: duizend euro), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader/mededaders betaalt/betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,-- ten behoeve van het slachtoffer [persoon X] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [persoon X] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [persoon X], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Aldus gewezen door mr. A.W.M. van Hoof, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en H.M. Schaak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2008.